ECLI:NL:CRVB:2010:BL7338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2253 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van medische gegevens

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die aanvankelijk was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze uitkering per 24 april 2007 herzien naar een mate van 35-45%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank Alkmaar heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de deskundige, revalidatiearts drs. W. Hokken, ten onrechte is gevolgd door de rechtbank. Zij stelt dat het rapport van de deskundige vele missers bevat en niet overeenkomt met de informatie van haar neuroloog en huisarts.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante behandeld. Tijdens de zitting op 29 januari 2010 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd. De Raad overweegt dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten heeft aangedragen die het oordeel van de rechtbank zouden kunnen veranderen. De Raad sluit zich aan bij de conclusies van de deskundige Hokken en oordeelt dat er geen reden is om aan zijn bevindingen te twijfelen. De Raad wijst erop dat appellante geen medische gegevens heeft overgelegd die de psychische belastbaarheid in twijfel trekken. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten.

Uitspraak

09/2253 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 10 april 2009, 07/2346 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2010. Appellante is - zoals zij had bericht - niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. C. Vork.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het Uwv deze uitkering per 24 april 2007 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 7 augustus 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. De rechtbank ziet geen reden om van het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige, revalidatiearts drs. W. Hokken, af te wijken. Diens onderzoek is zorgvuldig en volledig geweest, zijn conclusie afdoende gemotiveerd en hij heeft informatie van de behandelende sector bij zijn oordeel betrokken. Voorts heeft hij gemotiveerd gereageerd op het commentaar van appellante op zijn rapport. In de Functionele Mogelijkheden Lijst zijn voorts voldoende beperkingen op psychisch gebied aangegeven. De rechtbank heeft tevens gemotiveerd geoordeeld dat zij de oogklachten buiten beschouwing laat. Het bestreden besluit berust dan ook op een juiste medische grondslag. De functies productiemedewerker industrie, administratief medewerker en productiemedewerker textiel, geen kleding, acht de rechtbank geschikt voor appellante. Omdat de juiste arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit pas ter zitting heeft plaatsgevonden heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante hiertegen aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de deskundige heeft gevolgd. Het rapport van de deskundige bevat vele missers en wijkt af van de informatie van de neuroloog, de huisarts en de door haar geraadpleegde verzekeringsarts W.M. van der Boog. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een brief van Van der Boog van 29 september 2008 overgelegd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad reden tot twijfel aan de conclusies van de deskundige Hokken. Dat deze in zijn rapport als medicatie alleen Efexor en paracetamol noemt, maakt niet dat zijn conclusies niet juist zijn. Daarbij wijst de Raad erop dat paracetamol en Celebrex beide pijnstillers zijn en dat appellante in haar bezwaarschrift zelf aangeeft ook paracetamol te gebruiken. De stelling van appellante dat Hokken ten onrechte geen duidelijke beperkingen constateert, slaagt niet. Hokken heeft appellante onderzocht, röntgenfoto’s gemaakt en geconcludeerd dat er geen duidelijke organische afwijkingen zijn. Hij heeft daarbij rekening gehouden met informatie van neuroloog M.G. Charbon-Rosier, die in 2001 een hernia vond maar in 2003 niet meer. Daarnaast wijst de Raad erop dat Van der Boog bij lichamelijk onderzoek evenmin duidelijke objectiveerbare afwijkingen vindt, zoals naar voren komt in zijn rapport van 10 maart 2008.
4.3. Voorts heeft appellante ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de door het Uwv vastgestelde psychische belastbaarheid. De Raad sluit op dit punt aan bij de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 9 juni 2009, inhoudende dat appellante een gevuld dagverhaal heeft en geen intensieve behandeling ondergaat. Tevens heeft zij noch bij de verzekeringsarts noch bij de hoorzitting en evenmin bij Hokken een depressieve indruk gemaakt.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.E. van Rooij.
CVG