ECLI:NL:CRVB:2010:BL6874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5233 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens wangedrag binnen de Koninklijke Marechaussee na seksueel getinte opmerkingen en ongepast gedrag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Staatssecretaris van Defensie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft het ontslag van een militair van de Koninklijke Marechaussee (KMar) wegens wangedrag. De betrokkene had zich schuldig gemaakt aan verschillende ongepaste gedragingen, waaronder het maken van seksueel getinte opmerkingen, het kijken naar porno in groepsverband en het ongewenst aanraken van een vrouwelijke collega tijdens een barbecue. De staatssecretaris had op 27 januari 2009 het ontslag verleend op basis van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).

De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het ontslag onevenredig was, omdat er binnen de groep van collega’s een cultuur bestond waarin dergelijk gedrag gebruikelijk was en omdat aan twee andere collega’s voor vergelijkbaar gedrag slechts een ambtsbericht was opgelegd. De staatssecretaris was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het gedrag van de betrokkene onacceptabel was en dat hij de cultuur binnen de KMar wilde uitbannen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om het ontslag te verlenen en dat het ontslag niet onevenredig was in verhouding tot de verweten gedragingen. De Raad benadrukte dat het gedrag van de betrokkene niet kon worden geplaatst in een cultuur die door de staatssecretaris werd gedoogd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond.

Uitspraak

09/5233 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Defensie, (hierna: staatssecretaris),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 september 2009, 09/5055 en 09/5056 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
staatssecretaris
Datum uitspraak: 4 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2010. Namens de staatssecretaris is verschenen mr. T.A. Groenewoud-Kralt, werkzaam bij het ministerie van Defensie. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreider overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Betrokkene was aangesteld als militair voor onbepaalde tijd bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) en volgde de wachtmeesteropleiding bij het Landelijk Opleidings- en Kenniscentrum KMar.
1.2. Bij besluit van 27 januari 2009 is betrokkene met ingang van 1 februari 2009 ontslag verleend wegens wangedrag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat op 17 juni 2008 een voorval heeft plaats-gevonden waarbij betrokkene en enkele collega’s een dildo dan wel een stresspopje in de vorm van een penis naar een vrouwelijke collega hebben gegooid en seksueel getinte opmerkingen hebben gemaakt, dat betrokkene op zijn legeringskamer regelmatig met collega’s naar porno heeft gekeken terwijl bekend was dat binnen Defensie een verbod op het bekijken van porno in groepsverband geldt en dat betrokkene op 18 juni 2008 tijdens een barbecue een vrouwelijke collega tegen haar wil in haar borsten heeft geknepen. De staatssecretaris heeft overwogen dat laatstgenoemde gedraging op zichzelf reeds een ontslag wegens wangedrag rechtvaardigt en dat met dat gedrag een absolute grens is overschreden. Ook de overige gedragingen zijn volgens de staatssecretaris onacceptabel en passen niet binnen een professionele organisatie. Daarom kan volgens de staatssecretaris niet worden volstaan met een lichtere maatregel.
1.3. Bij besluit van 8 juni 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het besluit van 27 januari 2009, na door betrokkene gemaakt bezwaar, gehandhaafd.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: rechtbank) heeft, voor zover hier van belang, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat betrokkene op 18 juni 2008 een vrouwelijke collega in haar borsten heeft geknepen. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris dit gedrag terecht aangemerkt als toereken-baar wangedrag, dat op zichzelf beschouwd in beginsel reden vormt om over te gaan tot ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR. De recht-bank achtte echter de context waarin dit incident zich heeft voorgedaan van belang en heeft daarbij overwogen dat er binnen de groep van collega’s van betrokkene een cultuur bestond waarbij handtastelijkheden en seksueel getinte opmerkingen gebruikelijk waren. Tevens achtte de rechtbank van belang dat aan twee naaste collega’s van betrokkene voor vergelijkbaar plichtsverzuim een ambtsbericht is opgelegd. Van deze collega’s was aannemelijk dat zij regelmatig betrokken waren bij handtastelijkheden (billen knijpen). Voorts waren deze collega’s betrokken bij het incident van 17 juni 2008 en hebben zij ook in groepsverband naar porno gekeken. Mede gelet op de gedragingen van de collega’s van betrokkene, de context waarin zowel de gedragingen van deze collega’s als de (eenmalige) gedraging van betrokkene hebben plaatsgevonden en het feit dat bij de collega’s van betrokkene is volstaan met het opleggen van een ambtsbericht, achtte de rechtbank in dit geval de straf van ontslag onevenredig.
3. Het hoger beroep van de staatssecretaris richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de opgelegde straf van ontslag onevenredig is. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank ten onrechte de cultuur die was ontstaan binnen de lichting mede ten grondslag gelegd aan haar oordeel. De staatssecretaris heeft gesteld dat hij deze cultuur juist wil uitbannen en tegen gedragingen als de onderhavige wil optreden. Het ontslag van betrokkene is een voorbeeld van dit optreden. Er is daarom geen aanleiding om hem de bedoelde cultuur tegen te werpen. Hij accepteert een dergelijke cultuur niet. Daarbij is gewezen op de binnen de KMar geldende strenge gedragsnormen. Voorts kan de staatssecretaris zich niet vinden in de overweging van de rechtbank dat de straf van ontslag onevenredig is, nu bij twee collega’s is volstaan met het opleggen van een ambtsbericht. Volgens hem is het gedrag van betrokkene ontoelaatbaar en heeft hij een absolute grens overschreden.
4. Gelet op hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. De Raad deelt het standpunt van de staatssecretaris dat er geen sprake van is dat hij, binnen de KMar of elders binnen de krijgsmacht, toelaat dat een gedrag zoals betrokkene dat - gelijk onder rechtsoverweging 1.2 is beschreven - aan de dag heeft gelegd, wordt getolereerd en dat hij - in tegendeel - dergelijk gedrag wil uitbannen. Het enkele feit dat betrokkene dat gedrag heeft begaan en dat zijn collega’s zich eveneens hebben misdragen, is ontoereikend voor een tegengesteld oordeel. Het gedrag van betrokkene kan dus niet geplaatst worden in een cultuur dat de staatssecretaris zou gedogen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat, zou er niettemin zo’n cultuur bestaan, betrokkene zelf ervoor verantwoordelijk is zich behoorlijk te gedragen.
4.2. Ook in het gegeven dat de staatssecretaris bij twee collega’s van betrokkene heeft volstaan met het opleggen van een ambtsbericht ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris niet bevoegd was betrokkene wegens wangedrag te ontslaan. De Raad acht voldoende grond aanwezig voor dit verschil in benadering. De staatssecretaris heeft overtuigend toegelicht dat beide collega’s de grens van ontslag dicht waren genaderd en niet mild zijn aangepakt, waarbij erop is gewezen dat het ambtsbericht wordt opgeslagen in het personeelsdossier en (mede) als grondslag kan dienen voor verder-gaande rechtspositionele maatregelen, waaronder onvrijwillig ontslag. Betrokkene was de grens van ontslag eveneens genaderd maar heeft die grens door zijn gedrag tijdens de barbecue op 18 juni 2008 overschreden.
4.3. Hetgeen hiervoor is overwogen betekent dat het aan appellant verleende ontslag wegens wangedrag niet onevenredig is aan de hem verweten gedragingen. De minister was dan ook bevoegd aan appellant op grond van wangedrag ontslag te verlenen.
4.4. Het hoger beroep slaagt dus. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden vernietigd. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en M.C. Bruning en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2010.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M. Lammerse.
HD