ECLI:NL:CRVB:2010:BL6753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2960 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaalsbesluit inzake terugbetaling WAO-uitkering door eigen risicodrager

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellante B.V.] tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De zaak betreft een verhaalsbesluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de terugbetaling van een WAO-uitkering aan een werknemer. De werknemer was als modelmaker in dienst van [naam werkgever] en werd ziek op 29 maart 2000. Na de wettelijke wachttijd ontving hij een WAO-uitkering, maar de werkgever ging failliet. De appellante, die de activa en passiva van de failliete werkgever overnam, verzocht om als eigen risicodrager aangemerkt te worden. Het Uwv stelde vast dat de appellante de WAO-uitkering moest betalen, maar verhaalde deze kosten op haar. De appellante maakte bezwaar tegen het verhaalsbesluit, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna de appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellante als eigen risicodrager verplicht was de WAO-uitkering te betalen, maar dit niet had gedaan. De Raad benadrukte dat het Uwv op grond van dwingend recht verplicht was de uitkering aan de werknemer te betalen en deze kosten te verhalen op de appellante. De Raad verwierp de stelling van de appellante dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regels rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de appellante zelf informatie had kunnen inwinnen bij het Uwv over de arbeidsongeschiktheidsuitkering en dat het nalaten hiervan voor haar rekening kwam. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

09/2960 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante B.V.]., gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 april 2009, 07/259 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.E. Elgersma, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 1 juli 2009 heeft mr. Elgersma de Raad meegedeeld dat zij niet langer optreedt als gemachtigde van appellante. In dezelfde brief heeft zij een aantal beroepsgronden aangevoerd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is aan de orde gesteld op de zitting van 22 januari 2010, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De in de aangevallen uitspraak vermelde feiten zijn door partijen in hoger beroep niet langer betwist en vormen derhalve ook voor de Raad het uitgangspunt voor zijn oordeelsvorming. De Raad volstaat hier met het navolgende.
1.2. Vanaf 16 november 1998 is [naam werknemer] (hierna: de werknemer) als modelmaker in dienst geweest van [naam werkgever] (hierna: [werkgever]). Op 29 maart 2000 is de werknemer ziek geworden. In aansluiting op de wettelijke wachttijd is aan de werknemer bij besluit van 23 februari 2001 met ingang van 7 april 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Aan [werkgever] is een afschrift van het WAO-toekenningsbesluit gezonden.
1.3. [werkgever] is in maart 2001 failliet verklaard.
1.4. [Appellante B.V.] (hierna: de V.O.F.) heeft op 1 mei 2001 [werkgever] overgenomen.
1.5. Op 17 maart 2004 heeft de V.O.F. aan het Uwv verzocht per 1 juli 2004 als een zogenoemde eigen risicodrager aangemerkt te worden.
1.6. Op 19 mei 2004 is [Appellante B.V.]. (appellante) opgericht. Alle activa en passiva van de V.O.F. zijn in deze B.V. ingebracht.
1.7. Bij brief van 31 oktober 2005 heeft het Uwv de V.O.F. een vooraankondiging gedaan over de met ingang van 1 juli 2004 bestaande betalingsverplichting inzake de vanaf die datum door hem voorgeschoten WAO-uitkering.
1.8. Bij besluit van 5 mei 2006 (hierna: het toerekeningsbesluit) heeft het Uwv aan de V.O.F. medegedeeld dat zij per 1 juli 2004 eigen risicodrager voor de WAO is geworden en de WAO-uitkering van de werknemer moet betalen zolang deze nog geen vijf jaar heeft geduurd. Tevens is medegedeeld dat het Uwv de WAO-uitkering aan de werknemer als voorschot heeft uitbetaald en daarom voornemens is de uitkering op de V.O.F. te verhalen over de periode van 1 juli 2004 tot 7 april 2006. Tegen dit toerekeningsbesluit is geen bezwaar gemaakt.
1.9. Bij besluit van 8 september 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat de V.O.F. de aan de werknemer betaalde WAO-uitkering over de periode van 1 juli 2004 tot 7 april 2006 ten bedrage van € 24.631,09 dient terug te betalen (hierna: het verhaalsbesluit).
1.10. Tegen het verhaalsbesluit is bezwaar gemaakt.
1.11. Bij besluit van 15 februari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante slechts naar voren gebracht dat het Uwv bij het nemen van het bestreden besluit het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden. Daartoe is aangevoerd dat appellante destijds niet in kennis is gesteld van enige aan de werknemer toegekende en uitbetaalde WAO-uitkering. Bovendien heeft het Uwv verzuimd een eerstejaarsherbeoordeling bij de werknemer uit te voeren. Gelet op deze combinatie van feiten en omstandigheden had het Uwv moeten afzien van het verhaal van de WAO-uitkering.
4. De Raad oordeelt over deze beroepsgrond als volgt. Vaststaat dat appellante als eigen risicodrager vanaf 1 juli 2004 de WAO-uitkering van de werknemer moest betalen doch dat niet gedaan heeft. Hieruit volgt dat het Uwv op grond van artikel 75a, vierde lid, tweede volzin, van de WAO, verplicht was de uitkering aan de werknemer te betalen en deze te verhalen op appellante. Daarbij gaat het om bepalingen van dwingend recht, waarvan in beginsel niet kan worden afgeweken. Zoals de Raad vaker heeft overwogen zijn er echter bijzondere omstandigheden denkbaar waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is te achten met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. Hetgeen door appellante is aangevoerd is echter geen reden om aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat destijds aan [werkgever] een afschrift van het WAO-toekenningsbesluit is gezonden. Voorts had de rechtsvoorganger van appellante, de V.O.F., in het kader van haar besluitvorming omtrent het aanvragen van het eigen risicodragerschap een eigen onderzoeksplicht en bijvoorbeeld ook zelf bij het Uwv informatie kunnen inwinnen omtrent lopende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Dat dit is nagelaten komt voor rekening en risico van appellante, zoals ook door de rechtbank terecht is overwogen. Ten slotte overweegt de Raad dat (de rechtsvoorganger van) appellante zelf aan het Uwv had kunnen vragen om het recht van de werknemer op arbeidsongeschiktheidsuitkering opnieuw te beoordelen en daarover een besluit te nemen. Als (de rechtsvoorganger van) appellante het met dat besluit niet eens was geweest had zij daartegen rechtsmiddelen kunnen aanwenden.
5. Uit overweging 4 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Ten slotte ziet de Raad geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.E. van Rooij.
EK