ECLI:NL:CRVB:2010:BL6646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6269 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WAO-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die zijn recht op een WAO-uitkering betwistte. Appellant had eerder een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, maar het Uwv had deze uitkering per 28 november 2006 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak, waartegen appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 22 januari 2010 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd. Appellant stelde dat zijn medische klachten, waaronder maagklachten, migraine en spanningsklachten, niet adequaat waren beoordeeld door het Uwv. De bezwaarverzekeringsarts had echter in zijn rapportage aangegeven dat hij deze klachten had overwogen en dat er geen objectieve medische gegevens waren die de stellingen van appellant konden onderbouwen.

De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad onderschreef de conclusie dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat de geselecteerde functies, zoals vleeswarenmaker en productiemedewerker, passend waren voor appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/6269 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 september 2008, 08/746
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. M. Tracey, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie van de bezwaarverzekeringsarts ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv nadere stukken aan de Raad doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2010. Appellant is - met bericht van verhindering - niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 27 september 2006 heeft het Uwv appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, met ingang van 28 november 2006 ingetrokken, op de grond dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Het besluit berust mede op het aangepaste Schattingsbesluit zoals dat per 1 oktober 2004 geldt. Het Uwv heeft het door appellant tegen het besluit van 27 september 2006 gemaakte bezwaar bij besluit van 14 november 2007 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dit laatste besluit geen beroep ingesteld.
1.2. Omdat appellant op 1 juli 2004 ouder dan 45 jaar was, diende er een herbeoordeling plaats te vinden aan de hand van het Schattingsbesluit, zoals dat tot 1 oktober 2004 gold. Deze beoordeling heeft geleid tot het besluit van eveneens 14 november 2007, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat er geen verandering is in de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant en dat hij geen recht heeft op een WAO-uitkering met ingang van 22 februari 2007. Bij besluit van 9 april 2008 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 14 november 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 9 april 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische grondslag van het besluit heeft de rechtbank overwogen dat door appellant geen medisch stuk is overgelegd dat steun geeft voor de enkele - algemene - stelling van appellant dat zijn belastbaarheid te optimistisch is ingeschat en er ook overigens geen termen aanwezig zijn te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. De stelling van appellant dat er sprake is van een indicatie voor een urenbeperking acht de rechtbank niet gedragen door enig medisch rapport, zodat naar haar oordeel er geen termen zijn voor een urenbeperking. Omdat er geen medische gegevens in het geding zijn gebracht die twijfel wekken aan de juistheid van de omschrijving van de belastbaarheid van appellant acht de rechtbank evenmin termen aanwezig een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat bij het selecteren van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van appellant.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij onder behandeling is bij zijn huisarts en veel medicijnen gebruikt, dat hij wegens maagklachten, migraine en spanningsklachten verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat deze klachten bij de medische beoordeling ten onrechte zijn genegeerd. Voorts heeft appellant gesteld dat de geduide functies niet passend voor hem zijn en dat deze zijn belastbaarheid overschrijden.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant ten tijde in geding door het Uwv zijn onderschat. De Raad onderschrijft ook de overwegingen waarop dit oordeel berust. Daaraan voegt de Raad nog toe dat hij het standpunt van appellant dat zijn maagklachten, migraine en spanningsklachten bij de beoordeling volledig zijn genegeerd, niet kan onderschrijven. Uit de rapportage van bezwaarverzekeringsarts P.M.H.J. Tjen van 26 maart 2008 blijkt dat hij kennis heeft genomen van de bezwaren van appellant met betrekking tot voornoemde klachten, hij dienaangaande dossierstudie heeft verricht, deze klachten tijdens de hoorzitting aan de orde zijn geweest en hij appellant daarop lichamelijk heeft onderzocht. Omdat appellant de gestelde aanwezigheid dan wel toename van de maagklachten, migraine en spanningsklachten niet met klinische gegevens kon onderbouwen en er op basis van lichamelijk onderzoek geen sprake was van duidelijke floride pathologie heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat hij ten aanzien van deze klachten geen reden zag om verdergaande beperkingen aan te nemen. De Raad merkt daarbij overigens nog op dat er ondanks het feit dat geen sprake was van een manifeste psychopathologie er beperkingen zijn aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. Naar het oordeel van de Raad kan dan ook niet gezegd worden dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts niet voldoende zorgvuldig is geweest en de Raad is evenmin gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts welbewust feiten en omstandigheden heeft genegeerd. Ook in hoger beroep heeft appellant geen objectief medische gegevens ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
5.2. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv gestelde beperkingen moet appellant ook naar het oordeel van de Raad in staat worden geacht de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde en aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies van vleeswarenmaker, slachter en visverwerker (sbc-code 211070), productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 111172) en productiemedewerker industrie (samensteller van producten) (sbc-code 111180) te vervullen. Met de zich onder de gedingstukken bevindende arbeidskundige rapporten acht de Raad de geschiktheid van deze functies in medisch opzicht voor appellant voldoende gemotiveerd. Overigens heeft appellant geen zelfstandige grieven tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit aangevoerd.
5.3. Gelet op hetgeen in 5.1 en 5.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.E. van Rooij.
EK