[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 17 december 2007, 06/1375 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 februari 2010
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2010, waar namens appellante is verschenen mr. Brouwer voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Metus.
1.1. Appellante is huishoudelijk medewerkster geweest en is op 11 juni 1992 uitgevallen wegens rugklachten. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op 14 november 2005 onderzocht door de arts E.R. Berends, die bij zijn onderzoek de beschikking heeft gehad over informatie uit de behandelend sector. In zijn rapport van dezelfde datum heeft hij vastgesteld dat er bij appellante sprake is van rugklachten en dat zij als gevolg van deze klachten beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel voor een zestal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 15%. In overeenstemming met dit rapport is appellante bij besluit van 9 december 2005 meegedeeld dat haar WAO-uitkering met ingang van 2 februari 2006 wordt ingetrokken.
2.1. In bezwaar heeft appellante gesteld dat haar klachten in vergelijking met voorheen niet zijn afgenomen. Desondanks zijn door het Uwv op een aantal aspecten minder beperkingen aangenomen. Zij acht dat niet juist en ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij informatie uit de behandelend sector overgelegd. Voorts heeft zij de geschiktheid van de geselecteerde functies bestreden.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de door appellante aangevoerde gronden aanleiding gezien de FML op een tweetal aspecten aan te passen. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van brugwachter niet geschikt geacht omdat in die functie nachtarbeid voorkomt. De overige geselecteerde functies heeft hij wel geschikt geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid heeft hij berekend op eveneens minder dan 15%. Bij besluit van 16 oktober 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellante dezelfde gronden naar voren gebracht als in bezwaar.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in beroep de FML nog enigszins aangepast. Vervolgens is de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 12 januari 2007 tot de conclusie gekomen dat de functie van administratief ondersteunend medewerker met sbc-code 315100 niet langer gehandhaafd kan worden. Voorts heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 8 mei 2006 berekend op 35 tot 45%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellante bij besluit van 15 januari 2007 meegedeeld dat haar bezwaar tegen het besluit van 16 oktober 2006 alsnog gegrond wordt verklaard en dat dit besluit wordt gewijzigd in die zin dat haar uitkering met ingang van 8 mei 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
3.3. Dit nadere besluit, waar appellante zich evenmin mee heeft kunnen verenigen, heeft de rechtbank met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure betrokken.
3.4. Het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2006 heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met het besluit van 15 januari 2007. Het beroep tegen dat besluit heeft de rechtbank dan ook ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak aangevochten, voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard. Zij heeft daarbij dezelfde gronden naar voren gebracht als eerder in de procedure. Voorts heeft zij nog nadere medische informatie ingebracht, alsmede een besluit van het Uwv van 1 oktober 2008 waarbij de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 17 september 2006 is vastgesteld op 80 tot 100%.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad is op grond van de gedingstukken niet tot de conclusie kunnen komen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen, die de beschikking hebben gehad over informatie uit de behandelend sector, geen zorgvuldig medisch onderzoek hebben ingesteld. Evenmin is de Raad tot de conclusie kunnen komen dat deze artsen de uit de rugklachten voortvloeiende beperkingen hebben onderschat. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt dat haar beperkingen zodanig zijn dat zij in het geheel niet meer in staat was om te werken.
5.3. Nu voorts het Uwv de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond, is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten. Het door appellante in hoger beroep overgelegde besluit van 1 oktober 2008, dat ziet op een latere datum, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010.