09/601 ZW
09/602 ZW
09/603 ZW
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van rechtbank Rotterdam van 12 december 2008, 06/607, 06/4004 en 06/4005,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 februari 2010.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2010. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
1.1. Appellant heeft zich ziekgemeld per 3 oktober 2003 en per 24 augustus 2005. Bij twee afzonderlijke besluiten van 21 oktober 2005 heeft het Uwv appellant op en na die data niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Appellant heeft tegen die besluiten bezwaar gemaakt welke bezwaren bij besluit van 3 april 2006 ongegrond zijn verklaard. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 12 december 2008, onder kenmerk 06/607, (hierna: aangevallen uitspraak 1), voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde hoger beroep is bij de Raad geregistreerd onder nummer 09/601.
1.2. Appellant heeft het Uwv verzocht het besluit van 3 april 2006 te herzien. Bij besluit van 11 juli 2006 heeft het Uwv dat verzoek afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 5 september 2006 ongegrond verklaard. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 12 december 2008, onder kenmerk 06/4004, (hierna: aangevallen uitspraak 2) ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde hoger beroep is bij de Raad geregistreerd onder nummer 09/602.
1.3. Appellant heeft bij het Uwv bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig besluiten op een aanvraag om, onder meer, een ZW-uitkering die hij zou hebben gedaan op 21 november 2005. Bij besluit van 4 september 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen aanvraag heeft gedaan en is dat bezwaar om die reden ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 12 december 2008, onder kenmerk 06/4005, (hierna: aangevallen uitspraak 3) ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde hoger beroep is bij de Raad geregistreerd onder nummer 09/603.
2.1. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd omtrent de wijze waarop de rechtbank zijn beroep heeft behandeld overweegt de Raad dat appellant, op basis van de hem toegezonden kennisgeving, kon weten dat het beroep ter zitting inhoudelijk zou worden behandeld. Verder blijkt uit de inhoud van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting dat de rechtbank rekening heeft gehouden met de lichamelijke conditie van appellant door het onderzoek ter zitting gedurende enige tijd te schorsen. Uit dat proces-verbaal blijkt eveneens dat de rechtbank appellant voldoende gelegenheid voor hoor- en wederhoor heeft geboden. De Raad is voorts niet gebleken dat het standpunt van het Uwv onjuist door de rechtbank is opgevat.
2.2. Aangevallen uitspraak 1
2.2.1. Naar aanleiding van ziekmeldingen in april en augustus 2005 is appellant onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts. In het kader van de bezwaarprocedure heeft appellant op het spreekuur uitgebreid gesproken met een voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts. Daarbij heeft ook een uitgebreid lichamelijk en psychisch onderzoek plaatsgevonden. Appellant is in de gelegenheid gesteld om nieuwe medische stukken in te brengen. Op de door appellant ingebrachte stukken is door het Uwv gereageerd. Het onderzoek is derhalve voldoende zorgvuldig geweest. De conclusies uit dat onderzoek dat appellant niet ongeschikt was voor zijn arbeid worden gedragen door de beschikbare gegevens. Het Uwv heeft derhalve terecht geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering per 3 oktober 2003 en per 24 augustus 2005.
2.2.2. De door appellant ter zitting - nogmaals - ingebrachte testresultaten doen aan die conclusie niet af, nu deze informatie geen betrekking heeft op de in geding zijnde data. Dat geldt eveneens voor de stelling van appellant dat hij thans in het kader van de Wet werk en bijstand als volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
2.2.3. De aangevallen uitspraak 1 komt derhalve, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
2.3. Aangevallen uitspraak 2
2.3.1. Het Uwv heeft het verzoek om herziening van het besluit van 3 april 2006 afgewezen onder verwijzing naar de voor gevallen als die van appellant voorgeschreven procedure en onder de overweging dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Met de rechtbank onderschrijft de Raad dat standpunt. De door appellant bij de rechtbank ingebrachte informatie van 20 oktober 2008 kan niet als nieuwe feiten of omstandigheden worden aangemerkt nu die niet ziet op de datum in geding terwijl het Uwv ook niet over die informatie kon beschikken op het moment waarop het bestreden besluit van 5 september 2006 werd genomen.
2.3.2. De aangevallen uitspraak 2 komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
2.4. Aangevallen uitspraak 3
2.4.1. De aanvraag, strekkende tot toekenning van onder meer een ZW-uitkering, heeft appellant, naar hij stelt, gedaan bij niet aangetekende brief gedateerd 21 november 2005. Het risico dat een niet-aangetekend stuk de geadresseerde niet bereikt komt voor rekening van degene die het niet-aangetekende stuk verzendt. Nu appellant voorts niet heeft aangetoond dat hij de aanvraag op een andere wijze bij het Uwv heeft gedaan, en met het Uwv moet worden geoordeeld dat het in het kader van een bezwaar inbrengen van een kopie van de niet-ondertekende aanvraag onvoldoende is om als bewijs te dienen dat de aanvraag is gedaan, heeft het Uwv bij het bestreden besluit het bezwaar van appellant terecht ongegrond verklaard.
2.4.2. De aangevallen uitspraak 3 komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
3. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten;
Bevestigt de aangevallen uitspraken 2 en 3.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.