de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2007, 06/112 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 19 februari 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R.J. Ouderdorp, advocaat te Amsterdam, verweer gevoerd.
Bij brief van 3 september 2008 heeft psychiater M.G. van Overloop geantwoord op hem door de Raad gestelde vragen.
Appellant heeft op de brief van Van Overloop gereageerd met toezending van een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 26 september 2008.
Psychiater R. Tonneyck, die door de Raad was benoemd als deskundige, heeft met een op 11 augustus 2009 door de Raad ontvangen rapport verslag gedaan van zijn onderzoek en vragen van de Raad beantwoord.
Appellant en betrokkene hebben met brieven van respectievelijk 19 augustus 2009 en 24 augustus 2009 op de bevindingen van Tonneyck gereageerd.
Met een door de Raad op 13 oktober 2009 ontvangen rapport heeft Tonneyck de nadere stellingen van partijen van commentaar voorzien.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2010. Namens het Uwv verscheen mr. R.A. Sowka. Voor betrokkene is zijn gemachtigde verschenen.
1. Het beroep is gericht tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 23 december 2005 door het Uwv bekend gemaakte besluit. Hierbij heeft het Uwv zijn besluit van 30 juni 2005 tot intrekking met ingang van 30 augustus 2005 van de WAO-uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, niet gehandhaafd. Hij heeft de WAO-uitkering met ingang van 7 februari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Daartoe overwoog de rechtbank dat de bestuursrechter volgens vaste rechtspraak het oordeel van een door hem ingeschakelde deskundige volgt, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. De rechtbank zag in het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding de door haar ingeschakelde psychiater
M.G. van Overloop niet te volgen in zijn opvatting dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geen juist beeld geeft van de beperkingen van betrokkene. De rechtbank heeft het besluit van 23 december 2005 wegens het ontbreken van een deugdelijke medische grondslag vernietigd en appellant opgedragen opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank niet tot een zorgvuldige beoordeling heeft kunnen komen, omdat zij heeft nagelaten Van Overloop te confronteren met de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op zijn rapportage. Appellant heeft verder onder verwijzing naar een rapportage van zijn bezwaarverzekeringsarts van 1 mei 2007 betoogd dat er geen gronden zijn voor aanpassing van de FML, omdat uit de rapportage van Van Overloop volgt dat de door hem beschreven beperkingen van betrokkene voor het verrichten van arbeid niet het gevolg zijn van ziekte of gebrek.
3.2. Betrokkene heeft betoogd dat zijn door Van Overloop beschreven afwijkende toestand, die ook is terug te vinden in rapporten van zijn behandelaars, het aannemen van beperkingen rechtvaardigt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Betrokkene, die tot de herbeoordeling volledig arbeidsongeschikt werd geacht in verband met rugklachten, heeft zich tegen de aanvankelijke intrekking en latere verlaging van zijn uitkering verzet omdat hij vanaf de zomer van 2005 ook psychische klachten heeft in de vorm van stemmen horen. Hij is volgens opgave van de Krisisdienst Centrum Oud-West Noord van Mentrum van 5 september 2005 in behandeling geweest van 6 juli 2005 tot 5 september 2005. Als diagnose werd gesteld een psychose NAO, eenmalig. Op 29 december 2005 is betrokkene door zijn huisarts opnieuw naar Mentrum verwezen en vanaf 3 februari 2006 is hij behandeld in verband met imperatieve hallucinaties.
4.2. De rechtbank heeft psychiater Van Overloop benoemd als deskundige. In zijn rapport van 5 januari 2007 heeft Van Overloop als zijn opvatting neergelegd dat het stemmen horen, met als gevolg sociale isolatie, waarvan sprake was op de in geding zijnde datum van 7 februari 2006, weliswaar door hem niet wordt benoemd als een gevolg van een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen ziekte of gebrek, maar wel moet leiden tot een aanpassing van de FML. De deskundige acht het sociaal functioneren van betrokkene sterk beperkt wat betreft de omgang met leidinggevenden en de samenwerking met collega’s.
4.3. Nadat de Raad aan Van Overloop de rapportage had toegezonden van de bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink van 1 mei 2007 en de deskundige kennis had genomen van de rapportage van De Vink van 12 juni 2007, heeft Van Overloop in zijn brief van 3 september 2008 nader uiteengezet dat betrokkene lijdt aan hallucinaties die voor hem persoonlijk lijden en beperkingen opleveren. Het stemmen horen is volgens Van Overloop een stoornis.
4.4. Psychiater Tonneyck, die door de Raad als deskundige werd ingeschakeld, heeft in zijn op 11 augustus 2009 door de Raad ontvangen rapport als diagnose gesteld een aanpassingsstoornis met depressieve en mogelijk angstige kenmerken. Hij heeft uiteengezet dat hij het sec psychiatrisch eens is met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, maar dat de ernstig gefixeerde en regressieve toestand van betrokkene problemen oplevert op verschillende items in de rubrieken 1 en 2 van de FML. Er is naar zijn oordeel een revalidatietraject nodig om betrokkene weer op niveau te krijgen.
4.5. Reagerend op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts De Vink van 18 augustus 2009 en 25 augustus 2009 heeft Tonneyck in zijn nadere rapport, dat de Raad heeft ontvangen op 13 oktober 2009, toegelicht dat bij betrokkene sprake is van een passief agressieve opstelling die past bij zijn dysfore gedrag en al jarenlang aanwezig is. De fixatie heeft zich zodanig omgezet in gedrag van betrokkene dat het aannemen van beperkingen voor het verrichten van arbeid naar het oordeel van de deskundige is aangewezen.
4.6. De Raad stelt vast dat de psychiaters Van Overloop en Tonneyck het stemmen horen, waaraan betrokkene lijdt, aanmerken als een afwijkende toestand die tot het aannemen van beperkingen van betrokkene noodzaakt. Van Overloop heeft het stemmen horen als een stoornis benoemd. Volgens Tonneyck is er in ieder geval sprake van een langdurige c.q. chronische aanpassingsstoornis die er toe heeft geleid dat betrokkene zich toenemend heeft geïsoleerd en regressief gedrag is gaan vertonen. Beide deskundigen hebben hun oordeel dat de FML geen juist beeld geeft van de arbeidsmogelijkheden van betrokkene gehandhaafd nadat zij bekend waren geworden met de commentaren op hun rapporten van bezwaarverzekeringsarts De Vink.
4.7. De commentaren van De Vink komen er op neer dat de deskundigen niet in staat zijn om het stemmen horen vanuit een psychiatrisch toestandsbeeld te verklaren, zodat de beperkingen die de deskundigen aanwezig achten niet zijn terug te voeren op een ziekte. De Raad ziet in deze commentaren geen aanleiding om de opvattingen van de twee deskundigen, die naar het oordeel van de Raad op elkaar aansluiten, voor de beslissing van dit geschil niet doorslaggevend te achten. Zowel Van Overloop als Tonneyck hebben een niet normaal beeld beschreven en zij hebben beiden, zij het met een iets andere argumentatie, gemotiveerd uiteengezet dat de stoornis, die zij hebben waargenomen, betrokkene beperkt in zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten.
4.8. Naar het oordeel van de Raad volgt uit de rapporten van de deskundigen dat met de FML van 1 juni 2005, waarin ten aanzien van het persoonlijk functioneren en het sociaal functioneren geen enkele beperking is vermeld, geen juist beeld wordt gegeven van de mogelijkheden van betrokkene om in arbeid te functioneren.
5. Op grond van de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.8 onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 23 december 2005 geen voldoende medische grondslag heeft. Dat leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet reden voor veroordeling van het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand stelt de Raad op een bedrag van € 805,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 428,-;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 805,-, te voldoen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010.