[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 juni 2009, 08/671 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv)
Datum uitspraak: 19 februari 2010
Namens appellante stelde mr. A. van Deuzen, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep in en vulde op 26 november 2009 de gronden aan.
Het Uwv voerde verweer en antwoordde met een brief van 9 december 2009 op de aanvullende gronden.
Op de zitting van 20 november 2009 stond mr. Van Deuzen appellante bij en verscheen namens het Uwv mr. T. van der Weert. De Raad schorste het onderzoek tot de zitting van 15 december 2009, waar partijen niet verschenen. Na heropening van het onderzoek, verwees de enkelvoudige kamer de zaak naar de meervoudige kamer.
Partijen berichtten dat zij instemmen dat de zaak zonder verdere behandeling ter zitting wordt afgedaan.
1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 10 juni 2008 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
3.1. De Raad gaat uit van de volgende, door partijen niet bestreden, feiten.
3.2. Bij besluit van 15 september 2004 trok het Uwv de WAO-uitkering van appellante, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 14 november 2004 in, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was.
3.3. Bij besluit van 24 januari 2005 verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond. Met haar uitspraak van 16 maart 2006 verklaarde de rechtbank het beroep tegen dat besluit gegrond en droeg het Uwv op om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
3.4. De Raad bevestigde op 28 maart 2008 (06/2237) deze uitspraak, kort gezegd, omdat het medisch onderzoek niet door een verzekeringsarts had plaats gevonden en hij overwoog:
“Om die reden moet de Raad concluderen dat het bestreden besluit, gelet op de wijze waarop de medische grondslag daarvan is voorbereid in strijd is te achten met de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en artikel 3:2 van de Awb en derhalve in rechte geen stand kan houden. De aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit is vernietigd, komt – zij het op andere gronden – voor bevestiging in aanmerking. Appellant zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van betrokkene met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.”
3.5. Op 9 mei 2008 vond alsnog een onderzoek plaats door de bezwaarverzekeringsarts en deze arts concludeerde dat de destijds opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de medische arbeidsbeperkingen van appellante juist weergeeft.
3.6. Het Uwv handhaafde met het bestreden besluit zijn besluit van 15 september 2004 met verwijzing naar het eerder uitgevoerde arbeidskundig onderzoek.
4.1. Appellante keert zich in de eerste plaats tegen het door de rechtbank genomen uitgangspunt dat de overwegingen over de zorgvuldigheid van de medische beoordeling in rechtbankuitspraak van 16 maart 2006 hun betekenis verloren door de uitspraak van de Raad van 28 maart 2008. Zij meent dat die overwegingen in de uitspraak van 16 maart 2006 partijen binden, zodat het Uwv geen juiste uitvoering gaf aan de opdracht om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
4.2. Daarnaast is appellante het niet eens met de FML en de wijze waarop de medische beoordeling plaats vond.
4.3. Tenslotte voert appellante aan dat niet vaststaat dat de haar als geschikt voorgehouden functie van parkeercontroleur voor haar toegankelijk is, nu het Uwv naliet gericht onderzoek te doen naar de vraag of aan appellante de voor die functie vereiste Verklaring omtrent het gedrag (VOG) zal (kunnen) worden afgegeven.
5.1. De Raad overweegt het volgende.
5.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de overwegingen in de rechtbankuitspraak van 16 maart 2006 partijen niet binden. Die overwegingen verloren immers hun betekenis met de uitdrukkelijke verbetering van de vernietigingsgronden door de Raad.
5.3. De Raad onderschrijft de overwegingen in de aangevallen uitspraak met betrekking tot de medische beoordeling en de juistheid van de FML. Appellante onderbouwde haar stellingen niet met medische gegevens.
5.4. Op de zitting van 20 november 2009 antwoordde appellante op de vraag of zij ooit een VOG aanvroeg, dat zij nooit een aanvraag indiende en geen aanleiding heeft om aan te nemen dat haar een VOG wordt geweigerd als zij een aanvraag zou doen. Onder die omstandigheden ziet de Raad geen reden om aan te nemen dat de functie van parkeercontroleur voor appellante niet toegankelijk is. De geschiktheid van de functie is voor de Raad voldoende aannemelijk.
5.5. Partijen bereikten overeenstemming over de door het Uwv aan appellante te betalen vergoeding wegens de lange duur van de procedure, zodat de Raad zich hierover niet meer hoeft uit te spreken.
6. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.