de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 juni 2009, 08/7033 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 19 februari 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Onder verwijzing naar de medische bijlage en het rapport van 23 juni 2009 van bezwaarverzekeringsarts G.K. Hebly heeft appellant op 5 augustus 2009 de gronden van het hoger beroep ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. L.C.H. Karstanje, advocaat te Gouda, een verweerschrift ingediend.
Bezwaarverzekeringsarts Hebly heeft op 28 augustus 2009 hierop gereageerd.
Namens betrokkene is een verklaring van 26 november 2009 van P.W. Lucas, psycholoog, en van 24 september 2009 van M.P.H. van der Meer, psychiater, overgelegd. Van de kant van het Uwv heeft Hebly hierop gereageerd middels een rapport van 17 december 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2010. Appellant was vertegenwoordigd door C. van Nood. Betrokkene en zijn gemachtigde mr. Karstanje, voornoemd, zijn verschenen.
1.1. Appellant is op 30 mei 2006 wegens rugklachten uitgevallen voor zijn werk als magazijnmedewerker/orderpicker.
1.2. In het kader van zijn aanvraag om een WIA-uitkering is appellant onderzocht op 17 april 2008 door de verzekeringsarts R.S.J. Lie Pauw Sam. Deze arts heeft als diagnose lumbago, ischialgie gesteld en een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige J.H.A. Knijnenburg heeft vervolgens aan de hand van (theoretische) functies het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op nihil. Bij besluit van 27 mei 2008 heeft appellant vastgesteld dat voor betrokkene bij het einde van de wachttijd 17 juni 2008 geen recht op WIA-uitkering is ontstaan op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dat 35% bedraagt.
1.3. In de bezwaarschriftprocedure heeft betrokkene informatie afkomstig van dr. Th.C.A.M. van Woerkom, neuroloog, en van M.P.H. van der Meer, psychiater, overgelegd. Na de hoorzitting van 22 augustus 2008, waarbij betrokkene is bijgestaan door psycholoog P.W. Lucas, is betrokkene onderzocht door bezwaarverzekeringsarts Hebly. Deze arts heeft als aanvullende diagnose PTSS gesteld. Nadat bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde op 1 september 2008 nader gerapporteerd had, heeft appellant bij besluit van 9 september 2008 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft tevens aanvullende beslissingen gegeven ter zake van proceskosten en griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft bij haar uitspraak overwogen dat zonder nadere motivering niet voldoende inzichtelijk is gemaakt of de door betrokkene van meet af aan gestelde psychische klachten, welke door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 22 augustus 2008 diagnostisch worden omschreven als angstgerelateerde klachten ten gevolge van PTSS, voldoende zijn meegewogen in de beoordeling. Voorts ontbreekt een toereikende motivering waarom volgens de bezwaarverzekeringsarts de in bezwaar verkregen informatie niet tot het opleggen van meer beperkingen op het psychisch vlak heeft geleid. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat in de nieuwe FML van 13 februari 2009, opgesteld naar aanleiding van toegenomen beperkingen per 29 december 2008, tamelijk forse beperkingen zijn gesteld op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Hierdoor kan ook niet goed worden beoordeeld of de geduide functies in overeenstemming zijn met de beperkingen van betrokkene, aldus de rechtbank.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat reeds in het rapport van 11 maart 2009 van bezwaarverzekeringsarts Hebly is aangegeven dat en waarom de FML toereikend moet worden geacht en dat bij betrokkene niet sprake is van het ten gevolge van een psychische of lichamelijke conditie onmogelijk kunnen verrichten van eenvoudig handmatig werk. Het standpunt van de GGD-arts F.M.A. Ruitenberg zoals verwoord in zijn rapport van 20 januari 2009 acht appellant te summier gemotiveerd. Hebly heeft erop gewezen dat angstgerelateerde stoornissen variabel zijn in hun verschijning over de tijd. Appellant heeft erop gewezen dat betrokkene niet geschikt is geacht voor het feitelijk door hem verrichte werk, maar voor de in het kader van de WIA geselecteerde functies. Met betrekking tot de uitval op 29 december 2008, de toekenning van WIA-uitkering per die datum en de FML van 13 februari 2009, heeft appellant aangegeven dat toen sprake was van een nieuwe medische toestand na een hevige angstaanval met toegenomen klachten.
3.1. Namens betrokkene is gewezen op het aantal spreekuurcontacten die hij had, zowel in 2007 als in 2008, met de psycholoog Lucas en met de psychiater Van der Meer en op het feit dat Ruitenberg voorafgaand aan zijn advies van 20 januari 2009 contact heeft opgenomen met deze psychiater.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad heeft onvoldoende aankopingspunten gevonden om de rechtbank niet te volgen in haar oordeel omtrent de motivering van het bestreden besluit. Hoewel de verzekeringsarts Lie Pauw Sam in zijn rapport van 17 april 2008 melding maakt van angst en spanningsklachten heeft hij ter zake van deze klachten geen diagnose gesteld en is in de FML slechts bij item 1.9 en item 2.8 een beperking gesteld. Waar de psychiater Van der Meer tot depressieve symptomen, recidiverende angstklachten en paniek concludeert en de psycholoog Lucas als diagnose PTSS stelt, welke diagnose door de bezwaarverzekeringsarts ook, als aanvullende diagnose, is overgenomen, ziet de Raad niet in het desbetreffende rapport van 11 maart 2009 van de bezwaarverzekeringsarts, maar ook anderszins niet, een onderbouwing van de stelling dat met de genoemde items van de FML de psychische en sociale beperkingen van betrokkene ten tijde hier van belang voldoende in kaart zijn gebracht. Daarbij gaat de bezwaarverzekeringsarts er ten onrechte vanuit dat betrokkene ten tijde hier van belang slechts éénmaal een psychiater heeft bezocht.
4.2. Ook de Raad moet vaststellen dat in de FML van 13 februari 2009 in de rubrieken I en II (persoonlijk en sociaal functioneren) meer, en forse beperkingen zijn gesteld. Weliswaar lag aan de uitval per 29 december 2008 een hevige angstaanval ten grondslag, maar uit het rapport van verzekeringsarts Ch. van der Vring van 13 februari 2009 komt, bij gelijkluidende diagnoses, niet een heel ander medisch beeld naar voren. Dat angstgerelateerde stoornissen variabel zijn in hun verschijning over de tijd, acht de Raad in dat licht een onvoldoende overtuigend argument ter verklaring van de verschillen in de beperkingen zoals verwoord in de beide genoemde FML’s.
4.3. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Appellant zal aan de hand van een nieuw op te stellen FML per 17 juni 2008 de functionele mogelijkheden van betrokkene in kaart moeten brengen en moeten beoordelen in hoeverre de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies als medisch passend kunnen worden aangemerkt.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 26,20 aan reiskosten in hoger beroep, totaal derhalve € 670,20.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 670,20 te betalen door het Uwv;
Bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 447,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010.