ECLI:NL:CRVB:2010:BL3959

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/6065 WAO + 09/1239 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 februari 2010 uitspraak gedaan. Appellant was het niet eens met het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 7 januari 2008, waarin zijn WAO-uitkering werd voortgezet op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. In hoger beroep heeft appellant zijn gronden herhaald, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank deze gronden op juiste wijze heeft besproken en gemotiveerd waarom ze niet slagen.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 19 februari 2009 heeft aangegeven het besluit van 7 januari 2008 niet geheel te handhaven, omdat de arbeidskundige grondslag niet juist was. Het Uwv heeft de uitkering van appellant per 15 oktober 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De Raad concludeert dat de functies die appellant kan vervullen, hem in staat stellen om inkomsten te verwerven die leiden tot deze mate van arbeidsongeschiktheid.

De Raad heeft de gronden van appellant tegen het besluit van 19 februari 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van 7 januari 2008 ongegrond verklaard, maar de Raad heeft deze uitspraak vernietigd en het beroep tegen dat besluit gegrond verklaard. De Raad heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant moet vergoeden.

Uitspraak

08/6065 WAO + 09/1239 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 september 2008, 08/1151 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 19 februari 2009, ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.C. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 7 januari 2008 heeft het Uwv – beslissend op bezwaar – gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellant, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, ongewijzigd voort te zetten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 7 januari 2008 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat het besluit van 7 januari 2008 berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
3.1 Appellant heeft in hoger beroep ten aanzien van de medische grondslag waarop het besluit van 7 januari 2008 berust gronden aangevoerd die ook reeds in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Appellant heeft in hoger beroep deze gronden herhaald en niet aangegeven waarom naar zijn opvatting het oordeel van de rechtbank onjuist is.
3.2. Voorts heeft appellant een brief van zijn huisarts, gedateerd 5 augustus 2009, ingezonden. Deze brief behelst een verwijzing strekkende tot behandeling van bij appellant bestaande depressieve klachten.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de – in hoger beroep herhaalde – gronden van appellant op juiste wijze besproken en op juiste wijze gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
4.2. De door appellant overgelegde brief van zijn huisarts ziet niet op de datum in deze procedure in geding en bevat geen informatie die niet reeds bij het Uwv bekend was. Uit de brief volgt ook niet dat de bezwaarverzekeringsarts bij het vaststellen van de voor appellant geldende beperkingen een onjuist of onvolledig beeld van de gezondheidssituatie van appellant had.
4.3. De in 3.1 en 3.2 bedoelde gronden van appellant treffen mitsdien geen doel.
4.4. Niettemin kan de aangevallen uitspraak en het besluit van 7 januari 2008 niet in stand blijven nu het Uwv bij besluit van 19 februari 2009 heeft aangeven het besluit van 7 januari 2008 niet geheel te handhaven, omdat de arbeidskundige grondslag van dat besluit niet juist is. Bij besluit van 19 februari 2009 heeft het Uwv de uitkering van appellant per 15 oktober 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
5. De Raad acht het hoger beroep van appellant mede gericht tegen het besluit van 19 februari 2009.
6. Appellant heeft naar aanleiding van het besluit van 19 februari 2009 medegedeeld dat hij zich niet kan verenigen met dit besluit, omdat dit niet bijdraagt aan een structurele oplossing voor de situatie waarin hij verkeert. Naar de mening van appellant kan hij niet aan het arbeidsproces deelnemen.
7.1. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt.
7.2. Gelet op het in 4.1 gegeven oordeel zijn de beperkingen van medische aard op juiste wijze vastgesteld.
7.3. In de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 17 februari 2009 is op uitgebreide en inzichtelijke wijze uiteengezet welke functies voor appellant geschikt zijn en aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd. Het is de Raad niet gebleken dat de in deze functies voorkomende belasting de mogelijkheden van appellant overschrijden.
7.4. Met deze functies kan appellant inkomsten verwerven die leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
7.5. De gronden van beroep tegen het besluit van 19 februari 2009 treffen mitsdien geen doel. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7.6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 7 januari 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 19 februari 2009 ongegrond;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR