ECLI:NL:CRVB:2010:BL3665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2759 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-verzekering van appellante met Belgische achtergrond

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die in België woont, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had in haar uitspraak van 15 april 2008 het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij de Sociale verzekeringsbank (Svb) haar AOW-pensioen had gekort op basis van het feit dat appellante niet verzekerd was voor de AOW gedurende een lange periode. Appellante stelde dat zij in Nederland woonde en dus recht had op AOW, ondanks haar inschrijving in het Belgische bevolkingsregister. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet rechtsgeldig had gehandeld, omdat appellante geen uitnodiging voor de zitting had ontvangen, wat haar de kans ontnam om haar standpunt toe te lichten. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden, maar dat het beroep van appellante ongegrond verklaard moest worden, omdat zij niet kon aantonen dat zij gedurende de relevante periode verzekerd was voor de AOW. De Raad heeft de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante in hoger beroep, tot een bedrag van € 644,-, en het griffierecht van € 107,-.

Uitspraak

08/2759 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], België (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2008, 06/6051 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 3 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2009. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. Gulickx voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
De Raad heeft het onderzoek heropend teneinde de rechtbank vragen te stellen met betrekking tot de verzending van de uitnodiging voor de zitting.
De rechtbank heeft de Raad geantwoord bij brief van 9 december 2009.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 20 juni 2005 heeft de Svb aan appellante met ingang van oktober 2004 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 30% van het volledige pensioen voor een gehuwde. De korting op het AOW-pensioen van appellante heeft de Svb gebaseerd op de verschillende tijdvakken waarin appellante niet verzekerd was tussen 1957 en november 2004 van in totaal 35 jaar, acht maanden en 10 dagen, afgerond 35 jaar. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat zij in de periode van 12 december 1973 tot en met 1981 woonachtig was in Nederland en zij derhalve als ingezetene verzekerd was voor de AOW.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 27 november 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 juni 2005 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de Svb overwogen dat uit de Belgische stand van verzekering blijkt dat appellante in de periode van 1 januari 1974 tot 1 juli 1985 in België verzekerd was en voorts dat zij van 12 december 1973 tot en met 19 december 1991 niet in een Nederlands bevolkingsregister stond ingeschreven.
2. De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. De gemachtigde van appellante heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat zij nimmer een uitnodiging voor de zitting van de rechtbank heeft ontvangen en dat niet is aangetoond dat de kennisgeving feitelijk is verzonden. Hierdoor is appellante niet in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze toe te lichten ter terechtzitting in de beroepsprocedure en dient de uitspraak van de rechtbank te worden vernietigd. Voorts is namens appellante herhaald dat zij in verband met de vestiging van haar bedrijf in België moest zijn ingeschreven in een Belgisch bevolkingsregister vanaf 1 januari 1974, maar dat zij feitelijk in Nederland woonde. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante bevestigd dat niet wordt betwist dat appellante in de periode 1974 tot juli 1985 in België verzekerd was.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden partijen na afloop van het vooronderzoek ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen.
4.2. Bij brief van 13 maart 2008 heeft de gemachtigde van appellante aan de rechtbank gevraagd wat de stand van zaken is in de beroepsprocedure van appellante. Bij faxbericht van 3 april 2008 heeft de gemachtigde aan de rechtbank vervolgens bericht dat hij nooit een uitnodiging voor de zitting heeft ontvangen. Bij brief van 14 april 2008 heeft de rechtbank aan de gemachtigde medegedeeld dat de uitnodiging voor de behandeling ter terechtzitting aangetekend naar zijn kantooradres is verzonden op 23 november 2007. Hierbij heeft de rechtbank als bijlage gevoegd een kopie van de kennisgeving voor de zitting alsmede het verzendbewijs. Op dit verzendbewijs staan onder meer vermeld de barcode en de postcode van het kantooradres van de gemachtigde. De gemachtigde heeft de verzending in april 2008 geverifieerd in het Track en Trace systeem van TNTPost waarbij geen zending is gevonden met de combinatie barcode en postcode zoals die door de rechtbank is opgegeven. De aangevallen uitspraak is op 16 april 2008 aan de gemachtigde van appellante verzonden. In hoger beroep heeft de Raad aan de rechtbank verzocht bij TNTPost na te gaan of de aangetekende brief van 23 november 2007 is afgeleverd. Blijkens de telefoonnotitie van de rechtbank van 8 december 2009 heeft TNTPost geen gegevens van bedoelde zending kunnen vinden. Hierbij is opgemerkt dat een zending maximaal één jaar na verzending te traceren is.
4.3. Uit het voorgaande blijkt dat de uitnodiging voor de op 7 februari 2008 gehouden zitting bij de rechtbank, die aan de aangevallen uitspraak is voorafgegaan, weliswaar op de in artikel 8:37, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze aan appellante aangetekend is verzonden, maar dat door de gemachtigde is ontkend dat de uitnodiging hem heeft bereikt. Gezien de beschikbare gegevens en gelet op het ontbreken van enige aanwijzing van het tegendeel, ziet de Raad geen aanleiding de stelling van de gemachtigde dat hij geen uitnodiging voor de zitting heeft ontvangen, in twijfel te trekken. Hierbij heeft de Raad met name van belang geacht dat de gemachtigde op 13 maart 2008 bij de rechtbank heeft geïnformeerd naar de stand van zaken van het beroep en vervolgens op 3 april 2008 aan de rechtbank heeft laten weten dat hij geen oproep voor de zitting heeft ontvangen. De rechtbank heeft vervolgens geen nader onderzoek bij TNTPost gedaan met betrekking tot de aflevering van de zending en laten weten dat thans geen gegevens betreffende die zending bij TNTPost meer voorhanden zijn. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de aangevallen uitspraak heeft gedaan zonder dat was voldaan aan het bepaalde vermeld in artikel 8:56 van de Awb, waardoor appellante niet de gelegenheid heeft gehad om haar standpunt ter zitting van de rechtbank toe te lichten. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en derhalve dient te worden vernietigd.
4.4. De zaak kan zonder terugwijzing naar de rechtbank worden afgedaan, nu deze geen nader onderzoek vereist en appellante in hoger beroep de gelegenheid is geboden om haar zaak ten volle te bepleiten.
4.5. De partijen verdeeld houdende vraag is of appellante gedurende de periode van december 1973 tot 1981 terecht niet verzekerd is geacht voor de AOW. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.6. Blijkens de gegevens betreffende de loop der verzekering in België, zoals aangegeven in het formulier E 205 van 17 april 1997, was appellante gedurende de periode van 1 januari 1974 tot 30 juni 1985 verzekerd bij het Belgische stelsel voor zelfstandigen. Ook de gemachtigde van appellante heeft ter zitting van de Raad aangegeven dat deze gegevens niet worden betwist. Namens appellante is echter wel bepleit dat zij op grond van haar ingezetenschap in Nederland verzekerd was voor de AOW.
4.7. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat op grond van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat appellante gedurende de in geding zijnde periode niet voor de AOW verzekerd is geweest. Voor zover op grond van het destijds geldende verdragsrecht met betrekking tot appellantes werkzaamheden als zelfstandige nog onduidelijkheid zou kunnen bestaan of op grond van die werkzaamheden de Belgische wetgeving als toepasselijke wetgeving wordt aangewezen, overweegt de Raad dat in ieder geval niet is gebleken dat appellante als ingezetene op grond van de Nederlandse wetgeving verzekerd kon worden geacht voor de AOW. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit verschillende gedingstukken blijkt en dat appellante ook op diverse stukken zelf heeft vermeld, dat zij op 12 december 1973 naar België is vertrokken en aldaar gedurende de in geding zijnde periode heeft gewoond. De stelling van appellante dat zij ondanks haar inschrijving in het Belgische bevolkingsregister wel in Nederland heeft gewoond, heeft zij niet met stukken kunnen onderbouwen. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank dienaangaande en maakt deze tot de zijne.
4.8. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep slaagt, dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het bestreden besluit in stand blijft. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellante ongegrond verklaren.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Sociale verzekeringsbank te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Veroordeelt de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het betaalde griffierecht van € 107,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
mm