ECLI:NL:CRVB:2010:BL2803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2611 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake WIA-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat er per 26 april 2007 geen recht op een WIA-uitkering was ontstaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Mous, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante was van mening dat het medisch onderzoek naar haar klachten ondeugdelijk was en verzocht om een nieuwe keuring, maar het Uwv heeft hier niet op ingegaan.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald en betoogd dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift gesteld dat er in hoger beroep geen nieuwe gronden of medische stukken zijn ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat appellante geen nieuwe gezichtspunten heeft ingebracht die de juistheid van de medische beperkingen in twijfel trekken. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch passend zijn voor appellante.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 februari 2010.

Uitspraak

09/2611 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2009, 07/3382
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Mous, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 23 december 2009, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 juli 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per 26 april 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.2. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 31 oktober 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 31 oktober 2007 (het bestreden besluit) gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank zich uitgelaten over vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit rust op een juiste medische en arbeidskundige grondslag, maar dat de arbeidskundige motivering eerst in beroep is verstrekt.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep de gronden van het beroep herhaald. Zij is van mening dat het medisch onderzoek naar haar klachten ondeugdelijk is geweest. Appellante heeft verzocht om een nieuwe keuring maar daar is naar haar opvatting ten onrechte niet op ingegaan. Daarnaast is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende is, dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies passend zijn en dat appellante terecht minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Ten onrechte heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
3.2. Het Uwv heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat er in hoger beroep geen nieuwe gronden of medische stukken in geding zijn gebracht en verwijst naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige.
3.3. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad als volgt.
3.4. Wat appellante ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht en er zijn geen objectieve medische gegevens ingebracht die alsnog twijfel doen rijzen aan de juistheid en volledigheid van de vastgestelde medische beperkingen, zoals die zijn weergegeven in de FML van 12 juni 2007. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad maakt deze overwegingen tot de zijne.
3.5. De Raad is van oordeel dat de rechtbank ook de gronden van appellante die zien op de geschiktheid van de geduide functies afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De drie functies die aan de schatting ten grondslag liggen zijn, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht passend te achten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 24 april 2008 nader toegelicht waarom deze drie geselecteerde functies passend zijn. De Raad acht, evenals de rechtbank, deze toelichting toereikend.
4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR