[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 augustus 2006, 06/20
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 februari 2010
Namens appellante heeft mr. R.A.N.H. Verkoeijen, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De enkelvoudige kamer van de Raad heeft vervolgens besloten de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer van de Raad.
Op verzoek van de Raad heeft de deskundige, M.J. van Weers, psychiater, appellante onderzocht en op 3 maart 2009 van verslag en advies gediend omtrent de gezondheidstoestand van appelante, haar beperkingen en arbeidsmogelijkheden.
Het onderzoek ter zitting heeft wederom plaatsgevonden op 16 oktober 2009. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding van het volgende. Bij besluit van 24 december 2004 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellante met ingang van 25 februari 2005 geen recht meer bestaat op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Het door appellante gemaakte bezwaar tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 november 2005 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv in twijfel trekken. Daarbij achtte de rechtbank het met name van belang dat niet gebleken is dat de klachten van appellante zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd.
3.1. In hoger beroep heeft appellante zich onder herhaling van de gronden in bezwaar en beroep op het standpunt gesteld dat gezien haar klachten en beperkingen geen duurzaam benutbare mogelijkheden aanwezig zijn. Dat blijkt met name uit het feit dat zij niet in staat is zelfstandig de noodzakelijke huishoudelijke taken te verrichten. Zij is zelfs niet in staat iets met haar kinderen te ondernemen. Voorts durft zij niet alleen met de bus, auto of trein te reizen en kan zij slechts kleine stukjes fietsen. Zij heeft veel last van duizeligheid, tengevolge waarvan zij regelmatig moet gaan zitten. Appellante is van mening dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen.
3.2. De door de Raad ingeschakelde psychiater Van Weers heeft in zijn rapportage van 3 maart 2009 geconcludeerd dat appellante op de datum in geding 25 februari 2005 leed aan een gegenereerde angststoornis. De deskundige concludeerde voorts dat de belastbaarheid van appellante door de (bezwaar)verzekeringsartsen juist is vastgesteld. De opmerking in zijn rapport dat appellante niet alleen durft te reizen en behoefte heeft aan gezelschap heeft de psychiater in zijn nadere rapport van 17 mei 2009 voorzien van de toelichting dat dit geen absolute noodzaak is gezien het feit dat het voorkomt dat appellante zich alleen over straat begeeft, fietst en reist. Het is niet zo dat de begeleiding medisch noodzakelijk genoemd moet worden.
3.3. Bezwaarverzekeringsarts P. Tjen concludeert in zijn rapport van 27 mei 2009 in reactie op het rapport van de deskundige dat de beperking ten aanzien van vervoer in principe kan komen te vervallen. Hij neemt verder in overweging dat, aangezien ziektewinst één van de in stand houdende factoren is voor de klachten en het ziektegedrag van appellante, men zich af kan vragen of voor een aantal andere beperkingen wel een medische noodzaak bestaat.
3.4. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat appellante geschikt te achten is voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken.
4.3. Appellante heeft geen medische gegevens ingebracht waardoor gemotiveerd de medische beoordeling en haar geschiktheid voor het verrichten van werkzaamheden in twijfel wordt getrokken.
4.4. Ten aanzien van de proceskosten overweegt de Raad als volgt.
4.5. In verband met jurisprudentie van de Raad over beperkende toelichtingen op de Functionele Mogelijkheden Lijst is in hoger beroep een nadere arbeidskundige rapportage van 11 juni 2007 overlegd.
4.6. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat eerst met dit rapport voldoende inzichtelijk en toetsbaar uiteengezet is dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor appellante. Het Uwv heeft vervolgens de Raad verzocht de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand te laten.
4.7. De Raad kan het Uwv volgen in dit standpunt en ziet – met vernietiging van de aangevallen uitspraak – aanleiding het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad ziet aanleiding, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, geheel in stand laten.
4.8. De Raad zal het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep. Deze kosten zijn begroot op € 644,- voor in eerste aanleg verleende rechtsbijstand en € 966,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand. Omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, is voor de gevraagde vergoeding van bezwaarkosten geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 1.610,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2010.