ECLI:NL:CRVB:2010:BL1111
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de hoogte van het AOW-pensioen en bewijsproblematiek
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2010, gaat het om de vaststelling van het AOW-pensioen van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat appellant niet verzekerd was voor de AOW in de periode van 1 januari 1987 tot en met 11 augustus 1991. De Svb had het AOW-pensioen van appellant vastgesteld op 92% van het volledige pensioen, maar appellant betwistte deze beslissing en stelde dat hij in die periode in Nederland had gewerkt.
De Raad overweegt dat de bewijsproblematiek voor rekening en risico van appellant blijft, aangezien hij opzettelijk onduidelijkheid heeft laten bestaan over zijn activiteiten en woonplaats. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad bevestigt dat de Svb terecht het bezwaar van appellant ongegrond heeft verklaard en dat de eerdere besluiten van de Svb standhouden.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke bewijsvoering in sociale zekerheidszaken en de verantwoordelijkheid van de appellant om zijn situatie helder te maken. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.