[Appellant], wonende te Portugal (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2007, 05/3790 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 7 januari 2010
Namens appellant heeft mr. C.M. da Cunha, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2009. Voor appellant is verschenen mr. Da Cunha. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Sturmans.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, geboren op [in] 1938, is woonachtig in Portugal en heeft de Portugese nationaliteit. Hij is van februari 1965 tot 28 augustus 1965 in Nederland werkzaam geweest voor [naam werkgever N.V.] Op 28 augustus 1965 is appellant met psychische klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Ter zake van deze arbeidsongeschiktheid heeft appellant tot 28 augustus 1966 ziekengeld ontvangen krachtens de Ziektewet. Appellant is in december 1965 teruggekeerd naar Portugal en heeft op 16 september 1977 bij de bedrijfsvereniging voor de Metaalindustrie en de Electrotechnische Industrie (hierna: de bedrijfsvereniging) een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.3. Bij besluit van 11 juni 1986 heeft de bedrijfsvereniging appellant met ingang van 16 september 1976 een WAO-uitkering toegekend, waarbij is aangegeven dat de arbeidsongeschiktheid van appellant op en na 28 augustus 1966 onafgebroken 80 tot 100% heeft bedragen. De WAO-uitkering wordt slechts uitbetaald voor zover deze uitkering het aan appellant toegekende Portugese invaliditeitspensioen overtreft. De bedrijfsvereniging heeft vervolgens onder verwijzing naar de Interimwet Invaliditeitsrentetrekkers, de Wet Overgangsregeling Arbeidsongeschiktheidsverzekering en het op 1 juni 1968 in werking getreden Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Portugese Republiek (het Verdrag) inzake de sociale zekerheid van 12 oktober 1966, gemotiveerd op welke gronden aan appellant - alsnog - een uitkering ingevolge de WAO is toegekend.
1.4. In september 2003 heeft Centro Nacional de Pensoes de aanvraag van appellant om toekenning van een ouderdomspensioen doorgeleid naar de Svb, met als bijlagen de formulieren E 202, E 205 en E 210.
1.5. Bij besluit van 17 november 2004 heeft de Svb appellant met ingang van september 2003 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, met een korting van 94% voor de periode dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW. De Svb heeft als verzekerde periode in aanmerking genomen de periode van 8 februari 1965 tot 1 maart 1967.
1.6. Bij besluit van 28 juni 2005 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 november 2004 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb aangegeven dat appellant zich op 8 februari 1965 in Nederland heeft gevestigd en vanaf die datum als ingezetene verzekerd was voor de AOW. Op 17 december 1965 is appellant met behoud van zijn Ziektewetuitkering vertrokken naar Portugal, waarna op 28 augustus 1966 de Ziektewetuitkering is omgezet in een invaliditeitsuitkering. Op de grond dat appellant eerst ziekengeld ontvangt krachtens de verplichte verzekering ingevolge de Ziektewet en vervolgens per 28 augustus 1966 een invaliditeitsuitkering, hij niet werkt of een soortgelijke buitenlandse wettelijke uitkering ontvangt, blijft appellant voor de AOW verzekerd. Met ingang van 1 maart 1967 is appellant werkzaam in Portugal en eindigt de verzekering in Nederland.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 28 juni 2005 ongegrond verklaard en geoordeeld dat in de ten tijde in geding van toepassing zijnde (opeenvolgende) Koninklijke besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekering geen grondslag valt aan te wijzen waaruit kan worden geconcludeerd dat appellant vanaf 1 maart 1967 verzekerd is gebleven.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Svb heeft appellant als verzekerd voor de AOW aangemerkt over de periode van 8 februari 1965 tot 1 maart 1967, tot zijn vertrek uit Nederland op 17 december 1965 als ingezetene en nadien op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 17 januari 1963, Stb. 1963, 24 (KB 24). Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat appellant met ingang van 1 maart 1967 arbeid is gaan verrichten in Portugal, zodat niet langer sprake was van verzekering op grond van KB 24. De Svb heeft deze conclusie gebaseerd op het door het Centro Nacional de Pensoes overgelegde formulier E 205. De Raad ziet in hetgeen door appellant is aangevoerd geen aanleiding deze conclusie van de Svb voor onjuist te houden.
4.2. De Raad ziet in de periode van 1 maart 1967 tot 20 september 2003 ook overigens geen grondslag voor verzekering van appellant op grond van de AOW. De bedrijfsvereniging heeft appellant bij besluit van 11 juni 1986 met ingang van 16 september 1976 een WAO-uitkering toegekend op basis van een onafgebroken arbeidsongeschiktheid op en na 28 augustus 1966 van 80 tot 100%. Ingevolge echter het bepaalde in de opeenvolgende Besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen is de uitbreiding van de verzekeringsplicht voor degene die buiten het Rijk woont en een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt niet van toepassing indien betrokkene krachtens een buitenlandse wettelijke regeling een soortgelijke uitkering en/of pensioen ontvangt en/of arbeid verricht (Stb 1968,575, Stb. 1976,557, Stb.1989,746). Appellant ontving ten tijde in dit geding van belang een Portugese invaliditeitsuitkering.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2010.
(get.) M.M. van der Kade.