ECLI:NL:CRVB:2010:BL0371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3618 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische belastbaarheid van appellante

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in 1988 uitviel voor haar werk als Z-verpleegkundige vanwege diverse lichamelijke en psychische klachten. In 1989 werd haar een WAO-uitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Echter, in een besluit van 13 december 2006 trok het Uwv de uitkering in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Na bezwaar werd de arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld op 15 tot 25%. De rechtbank Almelo verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 4 december 2009 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. Appellante stelde dat haar klachten van bekkeninstabiliteit en fibromyalgie niet goed waren geobjectiveerd en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld. De Raad vond geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv, die geen objectiveerbare afwijkingen hadden gevonden.

De Raad concludeerde dat de Standaard Verminderde Arbeidsduur een aanvaardbare leidraad is, maar dat de bestuursrechter niet aan deze standaard gebonden is. De informatie uit de behandelend sector gaf geen aanleiding om een urenbeperking op te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarmee het hoger beroep van appellante niet slaagde.

Uitspraak

08/3618 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 mei 2008, 07/690 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Ph.C. Kleyn van Willigen, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2009. Appellante is niet verschenen, zoals was aangekondigd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. T. van der Weert.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is in 1988 met diverse lichamelijke en psychische klachten uitgevallen voor haar werk als Z-verpleegkundige voor 40 uren per week. Ingaande 3 februari 1989 is haar onder meer een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Bij besluit van 13 december 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante ingaande 14 februari 2007 ingetrokken, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 16 mei 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid ingaande 14 februari 2007 alsnog op 15 tot 25% bepaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gericht tegen besluit van 16 mei 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank gewezen op de toetsingsmaatstaf van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, waarin de Richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium is neergelegd. De rechtbank heeft het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig geacht. Bij gebrek aan nadere objectief medische informatie heeft de rechtbank geen reden gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat ook het arbeidskundig onderzoek zorgvuldig is te achten en overeenkomstig de eisen als neergelegd in de jurisprudentie van de Raad heeft plaatsgevonden. Appellante moet naar het oordeel van de rechtbank in staat worden geacht de door het Uwv geselecteerde functies te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de aard en de omvang van haar pijnklachten – chronisch pijnsyndroom in de zin van bekkenproblemen en fibromyalgie – tot het aannemen van een urenbeperking had moeten leiden. Vanwege energieverlies kan zij niet voltijds werken; haar huidige werk bij Ergo Control B.V. gedurende 17 uur per week is maximaal. De verzekeringsgeneeskundige Standaard Verminderde Arbeidsduur is niet gevolgd. Ten onrechte is door het Uwv geen aanvullende medische informatie ingewonnen, aldus appellante.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Niet is kunnen blijken dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek op basis waarvan het bestreden besluit is genomen, niet zorgvuldig of niet volledig is geweest dan wel heeft geleid tot conclusies die niet juist zijn. Door verzekeringsarts R. Moed is het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante uitgebreid beschreven en is overleg gevoerd met de stafverzekeringsarts. Door hem zijn geen objectiveerbare afwijkingen gevonden; desondanks zijn er door hem wel medische beperkingen aangenomen. Door hem is bij de huisarts en bij de fysiotherapeut informatie ingewonnen. Deze informatie (met inbegrip van de door de huisarts ingezonden medische informatie van de behandelend sector) is door hem beoordeeld. Bezwaarverzekeringsarts H.A.J. Reker heeft dossieronderzoek gedaan en de medische bezwaren uitgebreid gewogen. De Raad merkt nog op dat, daar niet gebleken is dat appellante ten tijde hier van belang nog onder behandeling was, het Uwv niet kan worden verweten geen informatie bij de behandelend sector te hebben opgevraagd. Appellante heeft weliswaar gesteld dat de bedrijfsarts een beredeneerd afwijkend oordeel heeft over haar gezondheidstoestand ten tijde hier in geding, maar niet goed valt in te zien waarom appellante die informatie niet heeft overgelegd.
4.2. De Raad heeft ook geen aanknopingspunten kunnen vinden om te twijfelen aan de juistheid van de medische belastbaarheid van appellante, zoals die is vastgesteld door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad kan zich vinden in het oordeel van deze artsen dat de door appellante gestelde klachten ter zake van de bekkeninstabiliteit en fibromyalgie niet geobjectiveerd kunnen worden, ook niet op basis van de informatie vanuit de behandelend sector. Met betrekking tot de door psychiater H.E.M. van Beek ruim na de datum in geding 14 februari 2007 gestelde diagnose ADHD overweegt de Raad dat appellante met die gesteldheid toch jarenlang tot aan haar uitval in 1988 heeft kunnen werken.
4.3. Met betrekking tot de vraag of op grond van de Standaard Verminderde Arbeidsduur in de FML ook nog een urenbeperking had moeten worden opgenomen, wijst de Raad erop dat de bestuursrechter bij de vaststelling van de feiten niet aan die Standaard is gebonden. De Standaard is een aanvaardbare leidraad die door het Uwv mag worden gevolgd. De informatie afkomstig uit de behandelend sector noopt niet en geeft evenmin aanleiding tot het opnemen in de FML van een urenbeperking naast de daarin reeds opgenomen medische beperkingen. Het Uwv heeft dan ook terecht afgezien van het aannemen van een urenbeperking.
4.4. De Raad heeft ten slotte geen aanknopingspunten om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch niet passend te achten.
4.5. Gelet op het overwogene onder 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.A. van Amerongen.
EK