ECLI:NL:CRVB:2010:BK9958

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1757 WAO + 08/2603 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van WAO-uitkering met betrekking tot psychische klachten en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening en intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die in 1999 uitviel met nek- en schouderklachten, had aanvankelijk een WAO-uitkering gekregen, maar deze werd later ingetrokken op basis van een verminderde mate van arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de medische en arbeidskundige grondslagen voor de intrekking van de uitkering voldoende waren. Appellant voerde aan dat hij psychische klachten had, maar de Raad oordeelde dat de overgelegde bewijsstukken, waaronder een brief van GGZ Buitenamstel, niet aantoonden dat deze klachten op de relevante datum aanwezig waren. De Raad merkte op dat appellant geen melding had gemaakt van psychische klachten in eerdere procedures en dat zijn stellingen niet waren onderbouwd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van 11 april 2008 ongegrond. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant medisch gezien geschikt waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 januari 2010.

Uitspraak

08/1757 en 08/2603 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2008, 07/1246 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 11 april 2008 opnieuw op de bezwaren van appellant beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2009. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. M.H.A.H. Smithuysen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als schoonmaker en daarnaast huisman in een hotel (in totaal 56 uur per week), is in 1999 uitgevallen met nek- en schouderklachten. Bij besluit van 8 december 2000 is hem per 10 maart 2000 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, welke uitkering per 11 maart 2003 is herzien naar 80 tot 100%, omdat er onvoldoende functies konden worden geduid.
1.2. Bij besluit van 11 september 2006 is de WAO-uitkering aan appellant per 9 november 2006 ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
1.3. Bij besluit van 17 april 2007 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 september 2006 ongegrond verklaard.
1.4. Nadat appellant beroep had ingesteld tegen het besluit van 17 april 2007, is bij besluit van 20 juli 2007 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 september 2006 alsnog gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 9 november 2006 herzien naar 25 tot 35%.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 17 april 2007 mede gericht geacht tegen het besluit van 20 juli 2007, bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het eerstgenoemde besluit wegens verval van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 20 juli 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak en beslissingen over griffierecht en proceskosten gegeven.
2.2. De rechtbank heeft het besluit van 20 juli 2007 vernietigd wegens het ontbreken van een toelichting bij de signaleringen bij de aan dit besluit ten grondslag gelegde functies op de punten dominantie (4.1.2) en localisatie beperkingen (4.2.3).
3. Appellant heeft in hoger beroep primair zijn standpunt gehandhaafd dat hij als gevolg van zijn psychische problemen geen arbeidsmogelijkheden heeft. Appellant meent in dit verband dat het in de rede had gelegen dat hij zou zijn onderzocht door een vanwege de rechtbank te benoemen psychiater. Subsidiair heeft appellant gesteld dat met de door de verzekeringsarts opgestelde FML zijn beperkingen zijn onderschat.
4.1. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en de door de rechtbank daartoe gebezigde overwegingen, welke hij tot de zijne maakt. Hij voegt daaraan nog het volgende toe.
4.2. Appellant heeft in hoger beroep als bewijs van het bestaan van zijn psychische klachten een brief van GGZ Buitenamstel van 2 oktober 2007 overgelegd. De Raad is van oordeel dat met deze brief niet is aangetoond dat de klachten ook op de datum in geding aanwezig waren. In de brief wordt nadrukkelijk gesteld dat niet bekend is of de klachten ook al in november 2006 bestonden. In dit verband acht de Raad van belang dat door appellant van psychische klachten geen melding is gemaakt in de bezwaarprocedure of daarvoor. De stelling dat appellant zich met psychische klachten bij zijn huisarts heeft gemeld en dat deze hem, voorafgaand aan de verwijzing naar de GGZ in mei 2007, zelf heeft behandeld, is op geen enkele wijze onderbouwd.
4.3. De Raad kan de opmerking van appellant, dat uit de vraagstelling ter rechtbank-zitting van 27 december 2007 naar voren komt dat de rechtbank de verwijzing in verband met de behandeling van de psychische problemen ziet als gevolg van de intrekking van de WAO, niet volgen. Nog afgezien van het feit dat de rechtbank haar oordeel blijkens de aangevallen uitspraak daarop niet heeft gebaseerd, kunnen de opmerkingen in de door appellant in dit verband genoemde verzekeringsgeneeskundige rapporten van de onderzoeken in 2003 en 2006 naar het oordeel van de Raad niet worden geduid als bewijs van het bestaan van relevante psychische problemen.
4.4. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting overweegt de Raad dat hem niet is gebleken dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant niet geschikt zijn. Hierbij merkt de Raad op de door de bezwaararbeidsdeskundigen in hun rapporten van 4 april 2007 en 19 maart 2008 gegeven toelichtingen, tezamen en in onderling verband bezien, toereikend te achten.
4.5. Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Met betrekking tot het op 11 april 2008 genomen besluit op bezwaar, dat met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in hoger beroep door de Raad wordt beoordeeld, is de Raad van oordeel dat daarmee op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de aangevallen uitspraak. Bij dat oordeel tekent de Raad aan dat tegen dit besluit geen nieuwe beroepsgronden zijn aangevoerd en dat de in beroep bij de rechtbank aangevoerde gronden - voor zover niet reeds behandeld bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak - geen aanleiding geven tot het oordeel dat dit besluit onrechtmatig is. Het beroep tegen het besluit van 11 april 2008 moet dan ook ongegrond worden verklaard.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 april 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM