[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2008, 08/188 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv)
Datum uitspraak: 15 januari 2010
Namens appellante stelde mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep in. Hij bracht informatie van de haar behandelende psychiater in het geding.
Het Uwv voerde verweer, reageerde met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts op de informatie van de appellante behandelende psychiater en antwoordde met een brief van 14 juli 2009 op vragen van de Raad.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 4 december 2009, waar appellante niet verscheen en het Uwv zich liet vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevreden.
1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 19 december 2007 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij herriep het Uwv zijn besluit van 8 november 2006 tot de beëindiging van de aan appellante toegekende WAO-uitkering met ingang van 9 januari 2007. De mate van haar arbeidsongeschiktheid op deze datum stelde het Uwv onveranderd vast op 55-65%. Met ingang van 16 juli 2007 verlaagde het Uwv de WAO-uitkering van appellante en deelde haar in in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15-25%.
2.1. De rechtbank overwoog dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 januari 2007 buiten de omvang van het geding viel, nu het besluit van 19 december 2007 appellante terugbracht in de positie zoals zij die voor het besluit van 8 november 2006 had.
2.2. Het beroep tegen de verlaging van de WAO-uitkering per 16 juli 2007 verklaarde de rechtbank ongegrond.
3.1. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze vaststelde. Deze feiten zijn door partijen niet bestreden en komen op het volgende neer.
3.2. Appellante staakte haar werk als steksteekster op 15 september 1999 wegens gewrichtsklachten. Vanaf 13 september 2000 betaalde het Uwv aan appellante een WAO-uitkering. De mate van haar arbeidsongeschiktheid stelde het Uwv laatstelijk vast op
55-65%.
3.3. Op 28 juni 2006 onderzocht de verzekeringsarts appellante. Hij stelde als diagnosen fibromyalgie en somatisering en stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op. Aan de hand van die lijst selecteerde de arbeidsdeskundige een aantal functies met een belasting binnen de grenzen van de in de FML weergegeven belastbaarheid.
3.4. De bezwaarverzekeringsarts beschikte over aanvullende informatie van de appellante behandelende psychiater en van haar huisarts. De bezwaarverzekeringsarts paste de FML aan door deze te schonen van beperkende toelichtingen.
3.5. In verband met die aanpassing van de FML liet de bezwaararbeidsdeskundige enkele functies vervallen en als gevolg daarvan resteerden onvoldoende functies voor de schatting. De bezwaararbeidsdeskundige vond echter enkele andere functies en becijferde het loonverlies daarmee op ongeveer 24%. Het betreft vier functies (productiemedewerker industrie, wikkelaar, magazijnmedewerker en elektronicamonteur).
4. In hoger beroep herhaalt appellante dat haar beperkingen in de FML zijn onderschat. Zij stelt dat het vervallen van de oorspronkelijke schatting moet leiden tot de verhoging van haar WAO-uitkering per 9 januari 2007 (naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%). De functie wikkelaar is voor haar niet toegankelijk vanwege haar gebrekkige beheersing van het Nederlands en van de overige functies zijn er twee ongeschikt vanwege de belasting op het aspect reiken.
5.1. De Raad volgt de rechtbank niet in haar afbakening van de omvang van het geschil. Waar het Uwv een medische en arbeidskundige beoordeling gaf met betrekking tot 9 januari 2007 kon appellante tevens in beroep opkomen tegen de vaststelling van haar mate van arbeidsongeschiktheid op die datum op 55-65%. Daarom kan de aangevallen uitspraak geen stand houden.
5.2. Anders dan appellante is de Raad met de rechtbank van oordeel dat haar uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen in de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML niet zijn onderschat. Bij zijn oordeelsvorming beschikte de bezwaarverzekeringsarts over de informatie van de appellante behandelende psychiater en hij heeft die informatie kenbaar in zijn afwegingen betrokken. De in hoger beroep ingebrachte medische informatie bevat geen nieuwe gezichtspunten. De Raad gaat er van uit dat de FML de medische beperkingen van appellante op de beide hier van belang zijnde data adequaat weergeeft.
5.3. De bezwaararbeidsdeskundige heeft overtuigend inzichtelijk gemaakt dat de belasting in de door hem (uiteindelijk) geselecteerde functies binnen de grenzen van de uit de FML blijkende belastbaarheid blijft. Deze functies zijn zodoende geschikt.
5.4. De bezwaararbeidsdeskundige heeft ook gemotiveerd dat deze functies op 9 januari 2007 actueel waren.
5.5. Of de, gestelde, slechte beheersing van het Nederlands appellante de toegang belemmert tot de functie van wikkelaar, kan de Raad onbesproken laten. Als die functie vervalt, resteren er nog voldoende functies en wijzigt de mate van arbeidsongeschiktheid niet.
5.6. Dat betekent dat de mate van de arbeidsongeschiktheid van appellante zowel op 9 januari 2007 als op 16 juli 2007 15-25% bedraagt. De door hem in acht te nemen zorgvuldigheid staat het Uwv echter in de weg aan een eerdere verlaging van de WAO-uitkering van appellante dan per 16 juli 2007. Tot de door haar gevraagde verhoging van de uitkering per 9 januari 2007 is het Uwv niet gehouden.
6. Dit alles betekent dat de Raad de aangevallen uitspraak zal vernietigen. Het beroep zal de Raad ongegrond verklaren.
7. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante en hij begroot deze op € 644,00 vanwege de aan haar verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,00 te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het griffierecht ad € 107,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2010.
(get.) T.J. van der Torn.