[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 juni 2008, 08/162 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 januari 2010
Namens appellant heeft mr. drs. M.R. van der Pol, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door P.J. Langius.
1.1. Bij besluit van 13 april 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, per 14 juni 2007 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 17 december 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 april 2007 gegrond verklaard, het besluit van 13 april 2007 ingetrokken, de WAZ-uitkering van appellant per 2 maart 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% en aangegeven dat deze uitkering per 14 juni 2007 ongewijzigd wordt voortgezet.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 17 december 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en beslissingen genomen over de vergoeding van griffierecht en proceskosten.
2.2. De rechtbank is bij de aangevallen uitspraak eerst tot het oordeel gekomen dat uit hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet volgt dat het besluit van 17 december 2007 niet op een deugdelijke medische grondslag berust.
Vervolgens is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv bij de vaststelling van de hoogte van het maatmanloon terecht aansluiting heeft gezocht bij de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie boekjaren voorafgaand aan het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid van appellant.
Vernietiging van het besluit van 17 december 2007 heeft plaatsgevonden, omdat de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd niet reeds bij dat besluit op deugdelijke wijze was toegelicht.
2.3. In de omstandigheid dat het Uwv alsnog hangende het beroep bij de rechtbank een deugdelijke toelichting als bedoeld in 2.2 heeft gegeven, heeft de rechtbank aanleiding gevonden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek, neergelegd in een rapport gedateerd 27 februari 2008, van neuropsycholoog drs. G. Kraaijenbrink, werkzaam bij MEAC, Medisch Expertise & Adviescentrum b.v. Uit deze resultaten volgt naar de mening van appellant dat hij energetische beperkingen heeft. Hiermede is naar zijn mening ten onrechte geen rekening gehouden.
3.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat bij de bepaling van de hoogte van het maatmanloon ten onrechte is aangesloten bij de door de fiscus aanvaarde nettowinst van zijn schadeherstelbedrijf. Naar zijn mening is ten onrechte geen rekening gehouden met afschrijvingen van fiscale aard die niet het reële resultaat van een onderneming bepalen. Appellant heeft met name gewezen op de “afschrijvingen vast materieel actief”.
3.3. Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat bij de bepaling van de hoogte van het maatmanloon ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn inkomsten in de jaren na het ontstaan van zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft erop gewezen dat het resultaat van zijn onderneming in de jaren na het ontstaan van zijn arbeidsongeschiktheid is verbeterd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De beroepsgrond van appellant weergegeven in 3.1 treft geen doel. Deze beroepsgrond gaat eraan voorbij dat naar vaste rechtspraak van de Raad - zoals deze blijkt uit onder meer zijn uitspraak van 3 oktober 2008, LJN BF6777 - aan de op grond van een neuro-psychologisch onderzoek gestelde tekorten eerst betekenis kan worden toegekend indien deze tekorten in een medisch-specialistisch rapport zijn herleid naar medisch vastgestelde stoornissen. Een medisch-specialistisch rapport als hiervoor bedoeld is in dit geval niet aanwezig.
Uit de resultaten van het neuro-psychologisch onderzoek van Kraaijenbrink kan mitsdien niet volgen dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het Uwv de medische situatie van appellant en de hieruit voortvloeiende beperkingen tot het verrichten van arbeid niet heeft onderschat.
4.3. De beroepsgronden van appellant weergegeven in 3.2 en 3.3 treffen evenmin doel. Deze beroepsgronden gaan voorbij aan de vaste rechtspraak van de Raad - zoals deze blijkt uit onder meer zijn uitspraak van 10 juli 2009, LJN BJ2539 - dat bij de bepaling van het maatmaninkomen van een zelfstandige steeds als uitgangspunt dient te gelden de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie boekjaren voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid.
Appellant heeft geen argumenten aangevoerd die bij de ontwikkeling van de vaste rechtspraak van de Raad niet in de beschouwingen zijn betrokken. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om in dit geval te komen tot een van zijn vaste rechtspraak afwijkend oordeel.
4.4. Uit de door appellant aangevoerde omstandigheid dat hij na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid meer is gaan verdienen dan hij verdiende voor het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid volgt geenszins dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is onderschat. Dat appellant een beginnende ondernemer was, maakt dit niet anders.
4.5. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
4.6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen, als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.