ECLI:NL:CRVB:2010:BK8873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6273 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAJONG-uitkering en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAJONG-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 januari 2010 uitspraak gedaan. Appellante had een WAJONG-uitkering die per 2 augustus 2007 was ingetrokken, omdat haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 25%. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard, waarbij het Uwv had gesteld dat appellante in staat was haar maatgevende arbeid in volle omvang te verrichten.

De Raad overweegt dat de rechtbank zich te veel heeft beperkt tot de primaire grond van het Uwv en dat er onvoldoende informatie was over de werkzaamheden die appellante in het kader van haar maatmanfunctie zou moeten verrichten. Ondanks deze omissie heeft de Raad geen aanleiding gezien om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, maar met verbetering van de door de rechtbank gehanteerde gronden. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar medische klachten, in staat is om haar werkzaamheden volledig uit te voeren en dat er geen gegronde reden is voor een urenbeperking.

De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante in hoger beroep geen medisch rapport heeft ingebracht ter ondersteuning van haar standpunt. De eerdere aanname dat appellante niet meer dan 20 uur per week kan werken, staat niet in de weg aan een andere vaststelling op basis van gewijzigde persoonlijke omstandigheden. De Raad heeft vastgesteld dat de zorg voor haar jonge kinderen en het huishouden niet kan worden aangemerkt als een gegronde reden voor een urenbeperking.

Uitspraak

08/6273 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 30 september 2008, 07/1053 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Mr. F.A.C. Klaassen, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, heeft namens appellante hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Het geding is ter zitting van 27 november 2009 aan de orde gesteld. Geen van beide partijen is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 1 juni 2007 is de aan appellante laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55% herziene WAJONG-uitkering ingetrokken per 2 augustus 2007, onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% is gaan bedragen.
2. Bij besluit van 17 september 2007 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 juni 2007 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de functies waarop de schatting bij het besluit van 1 juni 2007 is gebaseerd, leiden tot een (theoretische) mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%.
3. Hangende het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van 17 september 2007 is op 3 april 2008 een nieuw besluit op bezwaar genomen waarbij het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 juni 2007 evenzeer ongegrond is verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante per 2 augustus 2007 geen recht op een WAJONG-uitkering heeft, primair omdat zij in staat wordt geacht haar maatgevende arbeid in volle omvang te verrichten en dus geen inkomensverlies heeft, subsidiair omdat de mate van haar (theoretische) arbeidsongeschiktheid op basis van de aan haar voorgehouden functies minder dan 25% bedraagt.
4. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen de beide besluiten op bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat zij in hetgeen appellante (zonder onderbouwing met nadere medische gegevens) heeft aangevoerd geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van het resultaat van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek, te weten dat er niet (langer) een objectiveerbare noodzaak bestaat voor een medische urenbeperking en appellante dus haar maatmanfunctie van administratief medewerkster accomodatiebeheer in volle omvang kan uitoefenen.
5. In hoger beroep heeft appellante zich (evenals in beroep) op het standpunt gesteld dat in verband met de door haar ervaren medische klachten haar huidige arbeidspatroon van 20 uur per week (maandag de gehele dag en dinsdag, woensdag alsook donderdag de ochtend) als maximaal haalbaar moet worden beschouwd. Zij heeft aangekondigd haar standpunt nog te zullen onderbouwen met een medische rapportage.
6.1. De Raad overweegt als volgt.
6.2. In hoger beroep heeft appellante ter onderbouwing van haar standpunt geen medisch rapport ingebracht.
Wat de medische kant van de zaak betreft heeft de Raad in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Het Uwv heeft dan ook terecht geen urenbeperking gehanteerd.
Daarbij heeft de Raad mede het volgende in aanmerking genomen.
Dat in verband met de gevolgen van een aanrijding van achteren eind 1993 per einde wachttijd eind 1994 en sedertdien is aangenomen dat appellante niet meer dan 20 uur per week kan werken, staat niet in de weg aan een andere vaststelling op een later moment op basis van de dan geldende persoonlijke omstandigheden (en eventueel gewijzigde voorschriften). Appellante heeft weliswaar gesteld dat in haar medische omstandigheden geen verbetering is gekomen (veeleer een verslechtering als gevolg van aan haar eerste zwangerschap in 2002 overgehouden bekkeninstabiliteit), maar de in het verzekeringsgeneeskundige rapport van 22 maart 2007 vermelde gegevens over haar persoonlijk en sociaal leven, waaronder het dagverhaal, laten niet het beeld zien dat appellante niet voltijds kan werken. De tijd en energie vergende zorg voor haar op dat moment 5 en 3 jaar oud zijnde kinderen alsook voor het huishouden naast het gedurende 20 uur per week vervullen van haar maatmanfunctie kan naar vaste rechtspraak van de Raad niet worden aanvaard als gegronde reden voor het vaststellen van een urenbeperking wat het verrichten van werkzaamheden betreft.
6.3. Het besluit op bezwaar van 17 september 2007 is gebaseerd op geschiktheid van appellante voor de aan haar voorgehouden functies. Het besluit op bezwaar van 3 april 2008 is subsidiair daarop evenzeer gebaseerd. Medisch gezien moet appellante ook naar het oordeel van de Raad in staat worden geacht tot volledige vervulling van die functies. De gedingstukken bevatten geen aanknopingspunten voor het trekken van de conclusie dat de belasting in die functies de (medische) belastbaarheid van appellante te boven gaat. Louter arbeidskundige bezwaren zijn door appellante niet aangevoerd.
De rechtbank heeft dan ook terecht het beroep van appellante tegen de beide besluiten op bezwaar ongegrond verklaard.
6.4. De Raad kan zich niet verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen om tot haar oordeel te komen. De rechtbank heeft zich namelijk beperkt tot de door het Uwv in het besluit op bezwaar van 3 april 2008 gehanteerde primaire grond, te weten de geschiktheid voor het eigen werk in volle omvang. Die geschiktheid kon (en kan ook in hoger beroep) niet naar behoren worden beoordeeld bij gebrek aan een beschrijving van de in het kader van de maatmanfunctie in volle omvang te verrichten werkzaamheden. In die omissie ziet de Raad evenwel onvoldoende aanleiding om over te gaan tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad zal overgaan tot bevestiging van de aangevallen uitspraak met - zoals hiervoor in 6.3 aangegeven - verbetering van de door de rechtbank gehanteerde grond(en).
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.A. Wit.
IvR