ECLI:NL:CRVB:2010:BK8872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6582 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens onvoldoende medische grondslag en fibromyalgiesyndroom

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die zich op 11 januari 2006 in een situatie bevond waarin haar fysieke belastbaarheid door een fibromyalgiesyndroom ernstig beperkt was. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond vernietigd, omdat het bestreden besluit van het Uwv ontbrak aan een deugdelijke medische grondslag. De onafhankelijke deskundige, revalidatiearts A. Kap, heeft in zijn rapport van 20 oktober 2008 vastgesteld dat appellante op de datum in geding beperkte fysieke belastbaarheid had, wat niet was meegenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van het Uwv. De deskundige heeft zijn bevindingen herhaald en benadrukt dat appellante in poliklinische revalidatiebehandeling was om haar belastbaarheid te verbeteren. Het Uwv had in zijn reactie gesteld dat er geen aanleiding was om fysieke beperkingen in de FML op te nemen, maar de Raad volgde de deskundige in zijn oordeel. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet voldeed aan de vereisten van een deugdelijke medische onderbouwing, wat leidde tot de vernietiging van het besluit en de aangevallen uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,- bedroegen, en het griffierecht van € 143,- diende vergoed te worden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 januari 2010.

Uitspraak

06/6582 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 oktober 2006, 06/755
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Schreurs-van de Langemheen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is appellante op verzoek van de Raad onderzocht door revalidatiearts A. Kap, die zijn bevindingen heeft neergelegd in een rapport van 20 oktober 2008.
Nadat partijen op dit rapport hebben gereageerd, heeft de deskundige desgevraagd een toelichting verstrekt. Vervolgens is door beide partijen een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2009, waar appellante, met voorafgaande kennisgeving van haar opvolgende gemachtigde mr. W.H.A. Bos, advocaat te Roermond, niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergeven. De Raad volstaat thans met het volgende. In geding is het besluit van
14 maart 2006 (hierna: bestreden besluit), waarbij het Uwv ongegrond heeft verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 november 2005. Daarbij heeft het Uwv de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% met ingang van 11 januari 2006 ingetrokken.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellante onder verwijzing naar het rapport van Kap aangevoerd dat per 11 januari 2006 sprake is geweest van een meer beperkte belastbaarheid dan door het Uwv is aangenomen en dat dit meegewogen dient te worden bij de vaststelling van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en het duiden van de functies.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De deskundige Kap heeft in zijn rapport geoordeeld dat een fibromyalgiesyndroom op de datum in geding, 11 januari 2006, reeds was gediagnosticeerd. Voorts was sprake van reeds langere tijd bestaande multiple pijnklachten met rugklachten op de voorgrond, naast hoofdpijnklachten. Over de schouderklachten, waarvoor appellante is behandeld en geopereerd, heeft de deskundige overwogen dat deze klachten blijkens de informatie van de orthopedisch chirurg in maart 2006 zijn ontstaan. De deskundige heeft zich vervolgens over de belastbaarheid van appellante uitgelaten en heeft, zo stelt de Raad vast, desgevraagd herhaald dat hij zich niet kan verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante. De deskundige blijft bij zijn conclusie dat op de datum in geding sprake was van een beperkte fysieke belastbaarheid ten aanzien van zowel dynamische als statische handelingen, waarmee in de FML geen rekening is gehouden. Bovendien was appellante in poliklinische revalidatiebehandeling om stapsgewijs haar fysieke belastbaarheid te verbeteren.
4.3. Het Uwv heeft in zijn reactie gesteld dat de genoemde schouderklachten op een latere datum zijn ontstaan, waarvoor appellante per 15 april 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is toegekend. Voor wat betreft de fysieke belastbaarheid heeft het Uwv onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp herhaald dat vanwege het ontbreken van ziekte of gebrek er geen aanleiding is om fysieke beperkingen in de FML op te nemen.
4.4. In zijn vaste jurisprudentie ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van de hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de deskundige Kap zijn conclusie heeft gebaseerd op eigen onderzoek van appellante, de in het dossier aanwezige op appellante betrekking hebbende stukken en informatie van de behandelende sector. De Raad heeft onvoldoende aanknopingspunten gevonden om - als bepleit door de bezwaarverzekeringsarts Waasdorp - aan de onderzoeksbevindingen van de deskundige voorbij te gaan. In dit verband overweegt de Raad dat de schouderklachten weliswaar buiten de omvang van dit geding vallen nu vast staat dat deze klachten na de datum in geding zijn ontstaan. Maar voor wat betreft de overige, fysieke klachten van appellante, is de Raad van oordeel dat de deskundige Kap genoegzaam heeft gerapporteerd over de gezondheidstoestand van appellante ten tijde van de datum hier in geding.
Gegeven ook het feit dat door de behandelaars van appellante de diagnose fibromyalgie en chronische pijnstoornissen is gesteld, acht de Raad het niet houdbaar dat in de FML enkel beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren zijn opgenomen.
4.5. De Raad concludeert op basis van het hiervoor overwogene dat het bestreden besluit een deugdelijke medische grondslag ontbeert. Dit leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit alsmede de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komen.
5.1. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
5.2. Met betrekking tot de door appellante gevraagde schadevergoeding (wettelijke rente) overweegt de Raad dat dit verzoek thans niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is en de Raad onvoldoende inzicht heeft in de omvang van de door het bestreden besluit geleden renteschade. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming aandacht dienen te besteden aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 14 maart 2006 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 966,-, aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.E. van Rooij.
IvR