ECLI:NL:CRVB:2009:BL6349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1585 WWB-E + 08/1586 WWB-E
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum opschorting en intrekking bijstand na niet tijdig overleggen van gevraagde gegevens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam gegrond verklaarde. De appellanten ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en werden uitgenodigd om gegevens te overleggen in het kader van een heronderzoek. Het College heeft de bijstand van appellanten opgeschort en later ingetrokken omdat zij de gevraagde gegevens niet tijdig hadden overgelegd. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de opschorting en intrekking vastgesteld op 12 oktober 2006, wat appellanten in hoger beroep aanvechten. Ze stellen dat de hersteltermijn te kort was en dat zij tijdig om uitstel hebben verzocht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de hersteltermijn niet onredelijk kort was en dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij om uitstel hebben verzocht. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat het College bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/1585 WWB-E.
08/1586 WWB-E.
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] en [Appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2008, 07/1001 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. D. Abotay, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R. Küçükünal, kantoorgenote van mr. Abotay, en door Z.A. Bajwa als medegemachtigde. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.R. van der Heijden-Wijnen, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen sinds geruime tijd bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. In het kader van een heronderzoek zijn appellanten bij brief van 6 oktober 2006 uitgenodigd voor een gesprek op 11 oktober 2006. Tevens is aan appellanten verzocht om tijdens dit gesprek de in de bijlage bij die brief gevraagde gegevens over te leggen. Het gaat hierbij onder meer om financiële gegevens, gegevens over vermogen in de vorm van onroerend goed in Pakistan en gegevens over de woonkosten.
1.3. Bij besluit van 13 oktober 2006 heeft het College met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellanten met ingang van 16 september 2006 opgeschort en appellanten alsnog in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens binnen twee weken na dagtekening van het besluit over te leggen. Voorts is aangegeven dat, indien appellanten het verzuim niet binnen twee weken na dagtekening van de brief herstellen, de bijstand wordt ingetrokken.
1.4. Vervolgens heeft het College bij besluit van 31 oktober 2006 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand met ingang van 16 september 2006 ingetrokken op de grond dat appellanten in gebreke zijn gebleven de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren.
1.5. Bij besluit van 8 februari 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 2006 en het bezwaar tegen het besluit van 31 oktober 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 februari 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bepaald dat haar uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit, waarbij de rechtbank de ingangsdatum van de opschorting en intrekking van de bijstand heeft vastgesteld op 12 oktober 2006. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat genoegzaam vaststaat dat appellanten niet tijdig de gevraagde gegevens hebben verstrekt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de eerste dag van verzuim als bedoeld in artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB moet worden vastgesteld op 12 oktober 2006.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank de ingangsdatum van de opschorting en intrekking heeft vastgesteld op 12 oktober 2006 en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Appellanten voeren aan, samengevat, dat de geboden hersteltermijn te kort was en dat zij tijdig (telefonisch) om uitstel hebben verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het College, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens, dan wel gevraagde bewijsstukken, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het College mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het College na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2. Appellanten hebben in hoger beroep uitdrukkelijk niet betwist dat het recht op bijstand met ingang van 12 oktober 2006 kon worden opgeschort. Zij vinden evenwel de hen daarbij geboden hersteltermijn te kort. De Raad is van oordeel dat deze termijn niet onredelijk kort is geweest. Van betekenis hierbij acht de Raad dat het College appellanten al voorafgaand aan hun vakantie in Pakistan van juli tot en met september 2006 had verzocht om gegevens over hun onroerend goed in dat land en dat bovendien niet alleen gegevens over het vermogen van appellanten in Pakistan zijn opgevraagd, maar ook direct voorhanden - en derhalve op relatief eenvoudige wijze te verkrijgen - financiële en andere gegevens.
4.3. Vaststaat dat appellanten niet binnen de hen geboden hersteltermijn de gevraagde en voor de bijstandsverlening van belang zijnde gegevens hebben overgelegd. Voorts blijkt uit de beschikbare gegevens niet dat (namens) appellanten binnen deze hersteltermijn telefonisch om uitstel is verzocht. Het College heeft ontkend dat een dergelijk verzoek is gedaan, terwijl appellanten van hun kant niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij telefonisch hebben verzocht om uitstel voor het indienen van de gevraagde gegevens. In hetgeen de gemachtigde van appellanten hierover ter zitting van de Raad naar voren heeft gebracht, ziet de Raad geen aanknopingspunten om daar anders over te oordelen.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het College was derhalve bevoegd de aan appellanten verleende bijstand in te trekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2009.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) J. Waasdorp.
DW