de erven van [Betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], (hierna: appellanten)
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 3 oktober 2008, 07/978 (hierna: aangevallen uitspraak)
[Betrokkene] (betrokkene)
IZA Zorgverzekeraar N.V., gevestigd te Nijmegen, (hierna: IZA)
Datum uitspraak: 29 december 2009
Namens betrokkene heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
IZA heeft een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene is bij brief van 17 juli 2009 nadere informatie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2009. Voor appellanten is mr. Berkel verschenen. IZA is - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren [in] 1925, is op 22 december 2004 opgenomen in verpleeghuis [naam verpleeghuis], een instelling als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2. Bij besluit van 20 november 2006 heeft Zorgkantoor Waardenland ingevolge het Bijdragebesluit zorg de daarmee verband houdende (hoge) eigen bijdrage van betrokkene met ingang van 1 januari 2006 vastgesteld op € 1.482,68.
1.3. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt. In bezwaar zijn dezelfde gronden aangevoerd als tegen de vaststelling van de eigen bijdrage ingevolge de AWBZ met ingang van 1 januari 2005, waarover de Raad op 27 februari 2008, reg.nr. 06/5336 uitspraak heeft gedaan.
1.4. IZA heeft betrokkene bij brief van 24 april 2007 kennis gegeven van zijn besluit om het bezwaar tegen het besluit van 20 november 2006 ongegrond te verklaren.
1.5. Betrokkene heeft tegen het besluit van 24 april 2007 beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 24 april 2007 ongegrond verklaard.
2.1. Betrokkene heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat bij de vaststelling van de eigen bijdrage geen rekening is gehouden met een bijdrage aan het levensonderhoud van de dochter van betrokkene van € 250,-- per maand. Voorts is aangevoerd dat het belastingvoordeel dat voortvloeit uit de buitengewone lastenregeling ten onrechte is aangemerkt als inkomen bij de berekening van de eigen bijdrage. Betrokkene heeft een beroep gedaan op artikel 1 van de Grondwet en artikel 15 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Ten slotte is verzocht om IZA te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente.
2.2. IZA heeft aangevoerd dat de door betrokkene aangevoerde gronden ook zijn aangevoerd ten aanzien van de vaststelling van de eigen bijdrage voor het jaar 2005 en dat de Raad daarover heeft beslist in zijn uitspraak van 27 februari 2008, 06/5336.
2.3. Betrokkene is op 27 juni 2009 overleden. De erven hebben de procedure voortgezet. De Raad is ervan in kennis gesteld dat de erfenis van betrokkene beneficiair is aanvaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2006, LJN AV7610, is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van het (hoger) beroepschrift met het indienen van het (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en aan het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
3.2. De Raad is van oordeel dat appellanten niet over het vereiste procesbelang beschikken. Uit de gedingstukken blijkt dat er veel te weinig geld voorhanden is om de schulden van de nalatenschap te betalen. Slechts een klein deel zal vergoed kunnen worden. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat het verschil tussen baten en lasten zo groot is, dat een voor de erven gunstige uitkomst van het hoger beroep nimmer zal kunnen leiden tot een nalatenschap waarvan de baten hoger zijn dan de lasten. Dit betekent, dat de uitkomst van het hoger beroep voor de erven feitelijk geen betekenis kan hebben.
3.3. Uit hetgeen is overwogen in 3.1 en 3.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens vervallen procesbelang.
4. Met hetgeen is overwogen onder 3.3 is gegeven dat het verzoek om schadevergoeding afgewezen moet worden.
5. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.N.A. Bootsma en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.