[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2008, 07/1736 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 december 2009
Namens appellante heeft mr. T.O. Sohansingh, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2009. Namens appellante is verschenen haar gemachtigde mr. Sohansingh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
1.1. Appellante was werkzaam als medewerkster bij een fastfoodketen toen zij zich met ingang van 17 augustus 2004 ziek meldde in verband met klachten van de luchtwegen.
1.2. Appellante is in het kader van de beoordeling van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 6 december 2006 onderzocht door de verzekeringsarts E. Distelrath. In een rapport van dezelfde datum vermeldde Distelrath dat appellante beperkingen heeft voor longbelastende werkomstandigheden. Verder zijn er algemene beperkingen voor zware fysieke inspanning en milde beperkingen voor de rugbelasting. Voorts is appellante vanwege haar tekenen van mentale overbelasting beperkt voor veelvuldige deadlines, conflicthantering en heeft Distelrath een urenbeperking van 20 uur per week noodzakelijk geacht. Een en ander vond uitwerking in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 december 2006. Vervolgens werd bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding vastgesteld dat het loonverlies 47,03% bedroeg. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 21 december 2006 vastgesteld dat appellante vanaf 5 december 2006 recht had op een WGA-uitkering.
2. In de bezwaarprocedure sprak de bezwaarverzekeringsarts R.H.J. van Glabbeek appellante tijdens de hoorzitting op 18 april 2007. Van Glabbeek heeft informatie ingewonnen bij longarts R.P. van Steenwijk, die aangaf dat sprake is van een lastig behandelbaar astma met een chronische obstructie. Gelet op deze informatie, de bevindingen van Distelrath en bij de hoorzitting en de overige dossiergegevens concludeerde Van Glabbeek in een rapport van 14 mei 2007 dat met de aangegeven beperkingen op ruim voldoende wijze is aangesloten bij de door appellante ervaren klachten en dat er geen redenen waren om af te wijken van de conclusies van Distelrath. De bezwaararbeidsdeskundige P. Thoen heeft kennis genomen van de rapportages van R. van Bakel van 19 december 2006 en 16 februari 2007.
Op basis van een gewijzigde omvang van de maatman heeft Thoen op 24 mei 2007 het loonverlies vastgesteld op 51,96%. Vervolgens verklaarde het Uwv bij besluit van 29 mei 2007 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 december 2006 ongegrond.
3.1. In beroep tegen het besluit van 29 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellante haar lichamelijke klachten onderstreept en aangegeven dat niet blijkt dat het Uwv alle klachten heeft meegewogen bij de beoordeling. Tevens zijn de geduide functies niet passend nu het Uwv alleen rekening houdt met haar astma en allergieën en niet met de overige klachten. Zelfs indien alleen rekening zou worden gehouden met de astma en de allergieën, zijn deze zo ernstig van aard, dat appellante niet in staat is de gestelde functies uit te voeren, aldus appellante.
3.2.1. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond, vernietigde het bestreden besluit, bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens besliste de rechtbank over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3.2.2. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank kwam tot haar in overweging 3.2.1 weergegeven beslissing omdat de rechtbank aanleiding heeft gezien het Uwv in de beroepsfase op diverse punten om een nadere toelichting te vragen. Omdat het besluit naar het oordeel van de rechtbank inhoudelijk zowel medisch als arbeidskundig gezien juist is, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten.
4. In hoger beroep heeft appellante haar medische grieven herhaald en gewezen op de ernst van haar eczeemklachten en op de bijwerkingen van de medicijnen. Om die redenen zijn ook de geduide functies niet passend te achten.
5.1. De Raad heeft in het hoger beroep van appellante geen aanknopingspunten gezien voor een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit dan dat van de rechtbank. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank met betrekking tot de medische aspecten heeft overwogen. De verzekeringsarts heeft een lichamelijk onderzoek verricht en tevens de medicijnen van appellante in de beoordeling betrokken. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts alle beschikbare medische informatie beoordeeld waarbij hij geconcludeerd heeft dat er geen medische reden is om af te wijken van het primaire medische oordeel. Uit het geheel van de beschikbare gegevens komt naar het oordeel van de Raad niet naar voren dat het Uwv de belastbaarheid van appellante op de datum in geding heeft overschat. Ook in hoger beroep heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij op 5 december 2006 dusdanige eczeemklachten had dat haar belastbaarheid (mede) daardoor was verminderd.
5.2. Aan de schatting zijn de volgende functies ten grondslag gelegd: productiemedewerker papier (sbc-code 111174), productiemedewerker textiel (sbc-code 272043) en hulpverkoper (sbc-code 111300).
5.3. Met betrekking tot de functie hulpverkoper is de Raad van oordeel dat deze functie niet aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden. Appellante is door de verzekeringsarts beperkt geacht op aspect 2.8: omgaan met conflicten. In de FML is aangegeven dat appellante een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact kan hanteren. Uit het Resultaat Functiebeoordeling van deze functie blijkt dat in een ‘face to face’ contact omgegaan moet worden met agressieve of onredelijke mensen, bijvoorbeeld een ontevreden klant. Gelet op de FML is appellante hiertoe niet in staat. De arbeidsdeskundige heeft in haar rapportage van 16 februari 2007 hierover opgemerkt dat het hier geen structurele conflicthantering betreft, maar dat het gaat om een incident. Bovendien werkt men rechtstreeks onder een leidinggevende en, mocht er sprake zijn van een ontevreden klant, dan is de leidinggevende hiervoor meestal de verantwoordelijke persoon. De bezwaararbeidsdes-kundige heeft dit aspect besproken met de bezwaarverzekeringsarts en daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat deze beperkte mate van ‘face to face’ conflicthantering voor appellante mogelijk is. De Raad is door deze nadere motivering niet overtuigd en oordeelt dat de belastbaarheid van appellante zoals verwoord in de FML, hiermee op onaanvaardbare wijze wordt gerelativeerd.
5.4. Gelet op overweging 5.3 moet de Raad vaststellen dat de onderhavige schatting niet voldoet aan de in het geldende schattingsbesluit gestelde getalseis van drie functies.
5.5. Uit de overweging 5.4 volgt dat de Raad van oordeel is dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd, maar dat zij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ten onrechte met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand heeft gelaten en eveneens ten onrechte haar uitspraak in zoverre in de plaats heeft gesteld van het vernietigde bestreden besluit. Uit een en ander volgt tevens dat de aangevallen uitspraak in zoverre niet in stand kan blijven. Het Uwv zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van deze uitspraak van de Raad.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten en is bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uwv in de kosten van hoger beroep tot een bedrag van € 644,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.