[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 mei 2008, 07/1214 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 december 2009
Namens appellante heeft mr. L. van Etten, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een commentaar op het beroepschrift van 27 augustus 2008 van bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben overgelegd.
Bij brief van 30 oktober 2009 heeft appellante een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 10 juni 2008, informatie van anesthesioloog drs. L.M. Dick van 26 april 2007 en van neuroloog dr. R.A. van der Kruijk van 11 juni 2007 overgelegd.
Het Uwv heeft hierop op 6 november 2009 een reactie gegeven en ter zitting van de Raad is (met toestemming van appellante) het commentaar van 13 november 2009 van bezwaarverzekeringsarts Sijben overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen
mr. M.S. Winkel.
1.1. Appellante was werkzaam als winkelmedewerkster toen zij zich met ingang van 25 november 2004 ziek meldde in verband met klachten die in een later stadium bleken te berusten op een tumor in haar hoofd.
1.2. Appellante is in het kader van de beoordeling van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 11 oktober 2006 onderzocht door de verzekeringsarts i.o. D.J.M. ten Holder. In een rapport van 3 november 2006 vermeldde Ten Holder dat appellante in staat is om duurzaam arbeid te verrichten in het vrije bedrijf, zij het met beperkingen als gevolg van gehoorproblemen en duizeligheidsklachten. Ten Holder zag gezien zijn onderzoeksbevindingen geen aanleiding om een urenbeperking te stellen. De mogelijkheden van appellante tot het verrichten van arbeid legde hij vast in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Vervolgens werd bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding vastgesteld dat het loonverlies 4,75% bedroeg. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 13 december 2006 vastgesteld dat er voor appellante met ingang van 23 november 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA.
2.1. In de bezwaarprocedure sprak de bezwaarverzekeringsarts Sijben appellante tijdens de hoorzitting op 5 april 2007. Sijben concludeerde in een rapport van 15 mei 2007 op basis van het contact met appellante alsmede door hem opgevraagde informatie van de neuroloog dr. R.A. van der Kruijk en de KNO-arts prof. dr. K. Graamans dat er aanleiding was om de FML aan te passen in verband met energetische beperkingen en de door appellante geclaimde luchtwegklachten ten gevolge van COPD. Deze beperkingen zijn opgenomen in de FML van 10 mei 2007. Gelet op de in aanmerking te nemen energetische beperkingen is volgens Sijben een urenbeperking niet te onderbouwen. De bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Eekhoudt stelde op 4 juni 2007 op basis van een gewijzigde functieduiding vast dat er sprake was van een loonverlies van 0,19%. Vervolgens verklaarde het Uwv bij besluit van 5 juni 2007 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 december 2006 ongegrond.
3.1. In beroep tegen het besluit van 5 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit) stelde appellante onder verwijzing naar de diverse klachten dat haar belastbaarheid niet juist was vastgesteld; met de verwerkingsproblemen en spanningsklachten die door de bezwaarverzekeringsarts plausibel zijn geacht is in de FML ten onrechte geen rekening gehouden. Appellante achtte de geduide functies in fysiek opzicht te zwaar en was van mening dat de gesignaleerde overschrijdingen in de belastbaarheid onvoldoende zijn gemotiveerd.
3.2.1. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond.
3.2.2. De rechtbank zag geen aanknopingspunt voor het oordeel dat door het Uwv de belastbaarheid van appellante zou zijn overschat. De rechtbank overwoog daartoe dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dat genoegzaam is gebleken dat de door de bezwaarverzekeringsarts in aanmerking genomen energetische beperkingen hun weerslag hebben gevonden in de aangescherpte FML en dat voldoende inzichtelijk is gemaakt waarom geen urenbeperking is aangenomen op basis van de Standaard ‘Verminderde Arbeidsduur’. Verder stelde de rechtbank vast dat de bezwaararbeidsdeskundige bij de beoordeling van de passendheid van de functies alle signaleringen heeft toegelicht. Gelet op deze toelichting is de rechtbank voldoende overtuigd dat de functies passend zijn.
4. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om een deskundige te benoemen heeft afgewezen. Appellante is van mening dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat zij in staat kan worden geacht om de aan de schatting ten grondslag liggende functies te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante de in rubriek I van deze uitspraak vermelde informatie overgelegd.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Met betrekking tot de medische grondslag van de schatting overweegt de Raad dat hij de overwegingen van de rechtbank volledig kan onderschrijven en deze tot de zijne maakt.
5.1.1. De Raad voegt daar nog aan toe dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen grond bestaat om voor appellante een duurbeperking aan te nemen. In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts Sijben nog expliciet gesteld dat de geclaimde vermoeidheid niet te begrijpen is uit een narcose en dat de vermoeidheid consistent zou moeten zijn met het dagverhaal en het persoonlijk en sociaal functioneren. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat met de rugklachten rekening is gehouden in de FML. In het ter zitting overgelegde commentaar van Sijben van 13 november 2009 wijst deze arts erop dat hij appellante heeft gezien tijdens de hoorzitting op 5 april 2007 en dat hij zich niet herkent in de beschrijving van de neuroloog van 11 juni 2007. Sijben merkt op dat de situatie mogelijk verergerd is na de datum in geding en dat appellante zich per datum van de toename van de klachten opnieuw kan ziekmelden.
5.1.2. Naar aanleiding van de door appellante in hoger beroep ter ondersteuning van haar standpunt overgelegde informatie overweegt de Raad dat deze hem geen aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Uit de beschikbare medische gegevens valt – hoewel er sprake is (geweest) van ernstige aandoeningen – niet af te leiden dat de mogelijkheden van appellante op de datum in geding, 23 november 2006, zijn overschat. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat de in hoger beroep overgelegde informatie niet is gericht op de situatie van appellante rond de datum in geding.
5.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de schatting is de Raad met de rechtbank en op dezelfde gronden van oordeel dat het Uwv op voldoende wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat de belasting in de functies die aan de schatting ten grondslag liggen de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
5.3. De overwegingen 5.1.1 t/m 5.2 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.