[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 april 2008, 07/2837 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 december 2009
Namens appellant heeft A.C.A. van den Heuvel, wonende te Mierlo-Hout en werkzaam als administrateur in het bedrijf van appellant, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1.1. Sedert 28 juli 1999 is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Naar aanleiding van de aangiften inkomstenbelasting 2004 en 2005, waarin appellant heeft aangegeven € 55.673,-- respectievelijk € 56.639,-- aan loon te hebben ontvangen, heeft het Uwv bij afzonderlijke besluiten van 1 maart 2007 bepaald dat in verband met inkomsten uit werk of onderneming over de perioden van 1 januari 2004 tot 1 januari 2005 en van 1 januari 2005 tot 1 januari 2006 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant eigenlijk minder dan 15% (lees: 25%) bedraagt, zodat over deze perioden de WAZ-uitkering niet tot uitbetaling komt. Beide besluiten vermelden door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt. Tevens is onder meer aangegeven dat voor verdere informatie telefonisch contact met het Uwv kan worden opgenomen.
1.3. Naar aanleiding van de besluiten van 1 maart 2007 heeft de gemachtigde van appellant op 21 en 22 maart 2007 telefonisch contact met het Uwv opgenomen. Besproken is dat in het bij de belastingdienst opgegeven loon van 2004 en 2005 een bedrag van € 20.000,-- aan tantième uit vermogen zit dat niet mag worden meegeteld voor de WAZ-uitkering.
1.4. Bij brief van 22 maart 2007 heeft het Uwv aan appellant - samengevat - meegedeeld, dat ook indien het bedrag van € 20.000,-- tantième buiten beschouwing wordt gelaten, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de jaren 2004 en 2005 minder dan 25% bedraagt, zodat de genomen besluiten over die jaren gehandhaafd blijven. De brief van 22 maart 2007 eindigt met: “Binnenkort ontvangt u de terugvorderingsbeschikking. Wij hopen u hiermede voldoende te hebben ingelicht.”
1.5. Naar aanleiding van de brief van 22 maart 2007 heeft de gemachtigde van appellant op 30 maart 2007 opnieuw telefonisch contact opgenomen met het Uwv. Namens het Uwv is teruggebeld en is uitleg gegeven over de begrippen maatmanloon en fiscale winst uit onderneming en het gebruik van CBS-indexcijfers. Voorts is gewezen op de internetsite “overheid.nl” en de mogelijkheid van bezwaar.
2.1. Bij besluit van 11 april 2007 heeft het Uwv van appellant een bedrag van € 13.768,32 (bruto) teruggevorderd, als zijnde aan hem over de periode van 1 januari 2004 tot 1 januari 2006 onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering.
2.2. Het tegen het besluit van 11 april 2007 bij brief van 23 mei 2007 gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de artikelen 6:4 en 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), overwogen dat de door de gemachtigde van appellant met het Uwv gevoerde telefoongesprekken niet voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een bezwaarschrift en dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen (tijdig) bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 1 maart 2007. Verder had het naar het oordeel van de rechtbank niet op de weg van het Uwv gelegen om in de brief van 22 maart 2007 appellant nogmaals te wijzen op de mogelijkheden van bezwaar en daarvoor een termijn te geven. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de gemachtigde van appellant vaker rechtsmiddelen heeft aangewend tegen besluiten van het Uwv, zodat hij op de hoogte is van de relevante regelgeving en procedures. Vervolgens heeft de rechtbank geconcludeerd dat de besluiten van 1 maart 2007 na ommekomst van de bezwaartermijn van zes weken formele rechtskracht hebben gekregen. In rechte staat dus vast dat op basis van appellants inkomen de mate van zijn arbeidsongeschiktheid in 2004 en 2005 minder dan 25% zou moeten bedragen. Nu in beide jaren de WAZ-uitkering toch tot uitkering is gekomen, staat tevens vast dat in deze jaren ten onrechte uitkering ingevolge de WAZ is betaald.
3.2. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat in het kader van de beoordeling van het bestreden besluit de grieven van appellant over de hoogte van de inkomsten en het maatmanloon niet meer aan de orde kunnen komen. Daarbij heeft de rechtbank aangetekend dat op grond van de beschikbare gegevens onvoldoende is gebleken en evenmin door appellant is onderbouwd dat de feiten en omstandigheden anders zijn dan de gegevens waarvan het Uwv is uitgegaan bij de vaststelling van de hoogte van appellants inkomsten en het maatmanloon.
3.3. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat het Uwv verplicht is hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald terug te vorderen, tenzij er dringende redenen aanwezig zijn om geheel of gedeeltelijk daarvan af te zien. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake is van voor appellant onaanvaardbare consequenties van de terugvordering.
4. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank volledig voorbij is gegaan aan de feitelijke gang van zaken. Hij is van mening dat de besluiten van 1 maart 2007 in een voor hem eigenaardige vorm staan, dat hij daartegen tijdig (op 22 maart 2007) telefonisch bezwaar heeft gemaakt en dat dit heeft geleid tot een nieuw besluit van het Uwv van 22 maart 2007. Nu dat besluit geen bezwaartermijn vermeldde, ging appellant er destijds van uit dat deze niet gold. Appellant meent dat hij niet de dupe mag worden van het gebrek aan informatie van de zijde van het Uwv. Voorts heeft appellant naar voren gebracht dat de besluiten van 1 maart 2007 ten onrechte een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 (in plaats van 25) vermelden, waardoor hij op het verkeerde been is gezet en het Uwv de procedure heeft uitgelokt. Ten slotte heeft appellant een uitvoerige uiteenzetting gegeven over de samenstelling van zijn inkomsten en heeft hij geconcludeerd dat het Uwv ten onrechte heeft besloten tot terugvordering, zoals in het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit van 11 april 2007 is neergelegd.
5. Het hoger beroep slaagt niet. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
5.1. De Raad stelt voorop dat uit artikel 2:1, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen, voorvloeit dat handelingen van de gemachtigde aan de vertegenwoordigde worden toegerekend. Voorts valt uit de artikelen 6:4 en 6:5 van de Awb zonder meer op te maken dat het maken van bezwaar schriftelijk dient te geschieden. Naar aanleiding van de - van een correcte bezwaarclausule voorziene - besluiten van 1 maart 2007 heeft de gemachtigde van appellant telefonisch contact opgenomen met het Uwv met een verzoek om uitleg. Dit valt niet gelijk te stellen met het maken van schriftelijk bezwaar. Dat het Uwv zich bij de hiervoor onder 1.4 vermelde brief van 22 maart 2007 opnieuw tot appellant heeft gericht, maakt dat niet anders. Deze brief is louter informatief van aard, bevat hooguit een nadere motivering van de besluiten van 1 maart 2007 en is derhalve niet gericht op enig (nieuw) rechtsgevolg, zodat vermelding van een bezwaartermijn terecht door het Uwv is nagelaten. Voor het geval appellant behoefte had aan meer informatie van het Uwv, had hij binnen de wettelijke bezwaartermijn ook pro forma bezwaar kunnen maken. (Ook) die mogelijkheid heeft appellant onbenut gelaten, zodat de Raad met de rechtbank van oordeel is dat appellant geen (tijdig) bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 1 maart 2007. De rechtbank heeft tevens terecht geoordeeld dat deze besluiten formele rechtskracht hebben gekregen en dat er geen aanleiding bestaat dat effect te doorbreken.
5.2. Uitgaande van de in de vorige overweging getrokken conclusie over de formele rechtskracht van de besluiten van 1 maart 2007 behoeven de overige tegen de aangevallen uitspraak geformuleerde gronden, voor zover deze betrekking hebben op die besluiten, geen bespreking meer.
5.3. De Raad volgt appellant evenmin in zijn standpunt dat het Uwv ten onrechte is overgegaan tot terugvordering van de over de jaren 2004 en 2005 onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering. De Raad onderschrijft geheel en al het in de aangevallen uitspraak daarover gegeven oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust, zoals hiervoor weergegeven in overweging 3.3.
6. Uit de overwegingen 5 tot en met 5.3 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.