ECLI:NL:CRVB:2009:BK8331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3742 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en bekendmaking re-integratievisie

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellante, die zich op 1 december 2004 arbeidsongeschikt meldde. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na medisch en arbeidskundig onderzoek in 2006, heeft het Uwv op 5 december 2006 vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 29 november 2006. Tevens werd de re-integratievisie aan haar bekendgemaakt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft haar bezwaar ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de reikwijdte van het bezwaar van appellante. De Raad stelde vast dat appellante in haar bezwaarschrift niet duidelijk had gemaakt tegen welk besluit zij bezwaar maakte, en dat het Uwv in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken om geen hoorzitting te houden. De Raad volgde niet het beroep van appellante op een eerdere uitspraak, omdat de omstandigheden in die zaak niet vergelijkbaar waren met de huidige. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/3742 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 mei 2008, 07/2415
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J. Eertink, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2009.Namens appellante is verschenen mr. A.A. Vermeij, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als bloembindster toen zij zich op 1 december 2004 arbeidsongeschikt meldde.
1.2. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft in oktober 2006 medisch en in november 2006 arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 5 december 2006 (hierna: het primaire besluit 1) heeft het Uwv appellante geïnformeerd over de re-integratie en vastgesteld dat zij met ingang van 29 november 2006 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Bij besluit van eveneens 5 december 2006 (hierna: het primaire besluit 2) heeft het Uwv de door de arbeidsdeskundige vastgelegde re-integratievisie aan appellante bekendgemaakt.
2.1. In haar bezwaarschrift heeft appellante in de aanhef vermeld: “Betreft: re-integratievisie”. Voorts heeft zij geschreven: “Naar aanleiding van de beschikking die kenbaar is gemaakt in de brief van 5 december 2006 betreffende de re-integratievisie teken ik bij deze schrijven hiertegen bezwaar”. Ten slotte heeft appellante haar redenen van bezwaar vermeld. Bij brief van 20 december 2006 heeft het Uwv appellante verzocht aan te geven tegen welke van de in overweging 1.2 omschreven besluiten zij bezwaar maakt, waarna appellante haar bezwaarschrift nogmaals inzond. Bij brief van 15 januari 2007 heeft het Uwv de in brief van 20 december 2006 gestelde vraag herhaald. Hierop heeft appellante bij brief van 17 januari 2006 (lees: 2007) geantwoord dat zij bezwaar heeft ingediend tegen het primaire besluit 2 en dat dit ook duidelijk kon worden afgeleid uit haar bezwaarschrift waarin is verwezen naar de brief van 5 december 2006 van het Uwv betreffende de re-integratievisie.
2.2. Bij besluit van 22 februari 2007 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit 2. Onder vermelding van de in 2.1 beschreven gang van zaken heeft het Uwv vastgesteld dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit 1.
3. In beroep tegen het besluit van 22 februari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellante gesteld dat volgens de letter het bezwaarschrift was gericht tegen het primaire besluit 2 maar dat volgens de inhoud het bezwaar betrof het feit dat zij tot arbeid in staat werd geacht.
4. In zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft het Uwv de in overweging 2.1 bedoelde gang van zaken nogmaals uiteengezet en aangegeven dat, nu appellante het bij de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift gevoegde “Antwoordformulier Hoorzitting” niet heeft teruggezonden, het Uwv met toepassing van artikel 113 van de Wet WIA heeft afgezien van het houden van een hoorzitting.
5.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat in dit geding de rechtsvraag is of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat de reikwijdte van het bezwaar is zoals omschreven in het bestreden besluit. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat in de brief van appellante van 17 januari 2007 in niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen te kennen is gegeven dat het bezwaarschrift zich richtte tegen het primaire besluit 2. De in het bezwaarschrift gebruikte bewoordingen – “Bij beide gesprekken heb ik duidelijk gemaakt dat ik ziek ben en niet in staat ben om te werken. Hierbij heb ik ook vermeld dat ik onder behandeling ben bij een psychiater.” – betreffen volgens de rechtbank niet uitsluitend of mede het primaire besluit 1 nu deze bewoordingen evenzeer uitsluitend kunnen zien op het primaire besluit 2. De rechtbank betrok bij haar oordeel mede het feit dat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de haar geboden gelegenheid om te worden gehoord, bij welke gelegenheid appellante een en ander had kunnen recht zetten.
6. In hoger beroep heeft appellante haar in beroep voorgebrachte gronden tegen de aanmerking door het Uwv van de reikwijdte van haar bezwaar in essentie herhaald. Voorts heeft zij inhoudelijke gronden tegen het primaire besluit 1 aangevoerd.
7.1. De Raad onderschrijft het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank over de reikwijdte van het bezwaar van appellante. De omstandigheid dat appellante volgens het rapport van het medisch onderzoek van 12 oktober 2006 heeft gesteld het niet eens te zijn met de conclusies van de verzekeringsarts leidt niet onomstotelijk tot de conclusie dat appellante in lijn met de redenen van haar bezwaar redelijkerwijs alleen tegen de medische grondslag van het primaire besluit 1 bezwaar kon worden geacht te hebben. Deze passage in dit rapport kan evenzeer betreffen de (on)mogelijkheid volgens appellante om een re-integratietraject te volbrengen. Ook het feit dat in paragraaf 3.9 van het arbeidskundig rapport van 20 november 2006 is vermeld dat appellante aangaf bezwaar te zullen maken, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. In diezelfde paragraaf is immers tevens aangegeven dat het onduidelijk is of appellante het eens is met de totstandkoming van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De Raad is ten slotte van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid van artikel 113 van de Wet WIA gebruik heeft kunnen maken. In dit verband volgt de Raad niet het beroep dat de gemachtigde van appellante ter zitting heeft gedaan op zijn uitspraak van 9 december 2003 (LJN AO0729). In die zaak immers ging het om een betrokkene die bij een bezoek aan een kantoor van het Uwv ten overstaan van een functionaris van het Uwv uitdrukkelijk had aangegeven ook bezwaar te hebben tegen de terugvordering die in één van de in die zaak aan de orde zijnde primaire besluiten was vervat. Dit gesprek was door bedoelde functionaris in een rapport vastgelegd en in de uitspraak is neergelegd het oordeel van de Raad dat bij dat gesprek dan wel in de bezwaarprocedure de betekenis van die in het loketrapport vastgelegde mededeling had moeten worden vastgesteld. Deze situatie is niet vergelijkbaar met het onderhavige geval waarin appellante desgevraagd op 17 januari 2007 uitdrukkelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar aan het Uwv had meegedeeld tegen welk besluit haar bezwaarschrift was gericht.
7.2. Overweging 7.1 leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) A.E. van Rooij.
JL