[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 april 2008, 07/1206 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Als partij aan het geding heeft tevens deelgenomen [werknemer], wonende te [woonplaats] (hierna: de werknemer).
Datum uitspraak: 28 december 2009
Namens appellante heeft mr. M.H.G. in de Braekt, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft de werknemer te kennen gegeven als partij aan het geding te willen deelnemen en er geen bezwaar tegen te hebben zijn medische gegeven ter kennisname van appellante te brengen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 30 januari 2009 heeft mr. In de Braekt een rapport van 28 mei 2008 van longarts A. Lukker ingediend.
Het Uwv heeft op 16 februari 2009 hierop gereageerd, waarbij een rapport van 11 februari 2009 van bezwaarverzekeringsarts P. Tjen is overgelegd.
Bij brief van 6 oktober 2009 heeft de Raad vragen gesteld aan zowel het Uwv als aan appellante, welke vragen zijn beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2009. Namens appellante is verschenen mr. P.J. van ’t Hoff, kantoorgenoot van de gemachtigde van appellante. Het Uwv was vertegenwoordigd door W. Lagerwaard. De werknemer is niet verschenen.
1.1. De werknemer is vanaf 4 oktober 2004 bij appellante in dienstverband werkzaam geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur. In april 2005 is de werknemer ziek geworden vanwege een tennisarm en longklachten.
1.2. Bij besluit van 28 februari 2007 is de werknemer, na afloop van de geldende wachttijd van 104 weken, ingaande 2 april 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 5 maart 2007 heeft het Uwv het maandbedrag van deze uitkering gecorrigeerd.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 12 juli 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante, gericht tegen het besluit van 28 februari 2007, ongegrond verklaard. Het bezwaar werd daarbij mede gericht geacht tegen het besluit van 5 maart 2007.
1.4. Bij besluit van 4 september 2007 heeft het Uwv de WGA-uitkering van de werknemer met ingang van 1 mei 2007 geschorst wegens het niet verstrekken van de loonstroken vanaf april 2007.
1.5. Bij besluit van 25 september 2007 heeft het Uwv het toekenningsbesluit van 28 februari 2007, gecorrigeerd op 5 maart 2007, ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante, ingesteld tegen het besluit van 12 juli 2007 (hierna: bestreden besluit), ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante met name grieven geuit omtrent de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek verricht door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Nu het WGA-toekenningsbesluit van 28 februari 2007, zoals gewijzigd bij besluit van 5 maart 2007, bij besluit van 25 september 2007 is ingetrokken, is de grondslag aan het bestreden besluit komen te ontvallen.
4.2. Zoals ook ter zitting besproken, is voor de Raad komen vast te staan dat appellante geen actueel procesbelang heeft bij een oordeel van de Raad over het bestreden besluit. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad bestaat, anders dan namens appellante ter zitting is gesteld, een dergelijk belang niet uit een veroordeling van het Uwv in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.
4.3. Het voorgaande betekent dat appellante niet kan worden ontvangen in haar beroep. Dit is door de rechtbank niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep van appellante moet alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,- te betalen door het Uwv;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 433,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2009.