ECLI:NL:CRVB:2009:BK8270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7296 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van de medische heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts in het kader van de WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv, waarbij haar WAO-uitkering met ingang van 21 mei 2007 was ingetrokken. Appellante, die sinds 1997 een WAO-uitkering ontving, stelde dat de bezwaarverzekeringsarts, R.A. Admiraal, niet op zorgvuldige wijze tot een inschatting van haar mogelijkheden om arbeid te verrichten was gekomen. De Raad oordeelde dat Admiraal, na kennisname van de medische informatie van de huisarts en psychiater, niet kon concluderen dat hij voldoende geïnformeerd was over de medische toestand van appellante. De Raad benadrukte dat in het geval van een zorgmijder, zoals appellante, de bezwaarverzekeringsarts niet kan volstaan met een heroverweging op basis van het dossier en dat een persoonlijk spreekuurcontact noodzakelijk was om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en bepaalde dat het Uwv opnieuw moest beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van medische gegevens en de noodzaak van persoonlijk contact in complexe gevallen.

Uitspraak

08/7296 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 november 2008, 08/592
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.D.B. Groeneweg, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2009. Appellante is samen met haar gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep is gericht tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 14 januari 2008 door het Uwv bekend gemaakte besluit. Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 20 maart 2007 tot de intrekking van de WAO-uitkering van appellante met ingang van 21 mei 2007.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 14 januari 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek zorgvuldig is geweest ondanks het feit dat de bezwaarverzekeringsarts appellante niet persoonlijk heeft gezien en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 november 2007 verwoorde beperkingen. Er is voldoende aannemelijk gemaakt dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De rechtbank onderschrijft de uitkomst van het arbeidskundig onderzoek dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 21 mei 2007 minder is dan 15%.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat de bezwaarverzekeringsarts niet op een zorgvuldige wijze tot een inschatting is gekomen van haar mogelijkheden om arbeid te verrichten en dat de FML de ernst van haar psychische klachten en de uitputting, die het gevolg is van een te laag hemoglobinegehalte, miskent.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellante, die sinds 1997 een WAO-uitkering ontving naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, heeft zich tegen de intrekking van haar uitkering gekeerd met de stelling dat zij in verband met haar psychische en lichamelijke klachten geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit tot intrekking van haar uitkering niet zorgvuldig werd voorbereid omdat de verzekeringsarts naliet informatie in te winnen bij haar huisarts en haar psychiater.
4.2. Appellante is niet verschenen op de door het Uwv gehouden hoorzitting. Haar wel aanwezige gemachtigde heeft gesteld dat appellante te moe en uitgeput was om te komen. De ook bij de hoorzitting aanwezige bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal heeft volgens het verslag van de hoorzitting naar voren gebracht dat hij tot een meer zorgvuldige heroverweging had kunnen komen als appellante wel aanwezig was geweest. Met de gemachtigde heeft Admiraal afgesproken dat inlichtingen zullen worden ingewonnen bij de huisarts en de behandelend psychiater van appellante.
4.3. Admiraal heeft brieven ontvangen van de huisarts van 11 oktober 2007 en van de psychiater van 19 oktober 2007. De huisarts stelt in haar brief dat er weinig continuïteit is in de contacten met appellante en dat het moeilijk is een compleet en helder overzicht te geven. Appellante is – op gezamenlijk advies van de huisarts en een maatschappelijk werkster – in maart 2007 aangemeld bij het zorgwekkende zorgmijders team van Altrecht. Psychiater in opleiding C. Kroeze vermeldt in haar brief dat appellante sinds april 2007 in behandeling is. Er is een gegeneraliseerde angststoornis gediagnosticeerd, een paniekstoornis met agorafobie en een lichte recidiverende depressie. Kroeze is doende appellante te motiveren voor een behandeling op de polikliniek angst en stemming. Ter voorbereiding daarop probeert zij appellante te activeren door in plaats van huisbezoeken afspraken met appellante te laten gaan plaatsvinden op haar kantoor.
4.4. In zijn rapportage van 2 november 2007 heeft Admiraal zijn heroverweging aangevangen met de volgende opmerkingen: “De primaire VA-rapportages, de informatie van de behandelaars, het bezwaarschrift en de informatie uit de hoorzitting bevatten voldoende gegevens om tot een verzekeringsgeneeskundige heroverweging maar niet voldoende gegevens om tot een zorgvuldige heroverweging in het kader van deze bezwaarprocedure te komen.” Admiraal heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat de verzekeringsarts de psychische belastbaarheid van appellante heeft overschat omdat hij geen kennis droeg van de drie gediagnosticeerde psychische stoornissen en dat de FML wijziging behoeft. De FML van 5 november 2007 bevat meer beperkingen in de rubrieken “persoonlijk functioneren” en “sociaal functioneren” dan de verzekeringsarts opnam in de FML van 30 november 2006.
4.5. Tegen de beroepsgrond van appellante dat de bezwaarverzekeringsarts haar zelf had moeten zien om tot een zorgvuldige heroverweging te komen, heeft het Uwv ingebracht dat er geen medische redenen waren die appellante beletten om bij de hoorzitting aanwezig te zijn, zodat een tekortkoming in de besluitvorming voor haar rekening komt.
4.6. De Raad volgt het Uwv niet. Naar het oordeel van de Raad kon bezwaarverzekeringsarts Admiraal na kennisname van de brieven van de huisarts en Kroeze als zorgvuldig handelend bezwaarverzekeringsarts niet tot de opvatting komen dat hij omtrent de medische toestand van appellante voldoende was geïnformeerd. Hij kreeg immers een bericht van de huisarts dat aanvangt met de mededeling dat zij niet goed in staat is de toestand van appellante compleet en helder in beeld te brengen, maar dat zij wel het zorgmijdende gedrag van appellante heeft onderkend en haar heeft verwezen naar een speciaal team van Altrecht. De huisarts maakt zich volgens haar brief ernstige zorgen over appellante omdat de hulpverlening moeizaam is door haar angstige en vermijdende persoonlijkheid. Uit het bericht van de psychiater blijkt dat ook zij het vermijdende gedrag van appellante heeft vastgesteld en dat het haar in verband met dat gedrag en de beschreven angstklachten ten tijde van haar brief nog niet is gelukt om appellante zover te krijgen dat zij een adequate behandeling ondergaat. De Raad is van oordeel dat in het geval van een zorgmijder als appellante de bezwaarverzekeringsarts niet kan volstaan met een heroverweging op basis van het dossier en de medische gegevens die in de bezwaarfase zijn verzameld. Hij moet er immers rekening mee houden dat de informatie die hij van de zorgverleners krijgt niet volledig is. De Raad stelt vast dat Admiraal ook zelf volgens het verslag van de hoorzitting en zijn rapportage onderkende dat het bij gebreke van een eigen onderzoek van appellante schortte aan de zorgvuldigheid van zijn beoordeling. Het ontgaat de Raad waarom hij in zijn rapportage van 4 april 2008 tot de gewijzigde opvatting komt dat wel sprake is van een zorgvuldig tot stand gekomen beslissing omdat na de hoorzitting alsnog informatie bij de huisarts en de psychiater is opgevraagd.
4.7. Admiraal, die op basis van de informatie van de huisarts en de psychiater van opvatting was dat de beoordeling van de verzekeringsarts niet in stand kon blijven en de FML van 30 november 2006 aanpassing behoefde, had appellante moeten uitnodigen voor een onderzoek, voor zover hij in de verkregen informatie geen aanleiding zag om appellante thuis te bezoeken. Een eigen onderzoek kon niet achterwege blijven op grond van het enkele feit dat appellante naar zijn opvatting medisch gezien in staat was om de hoorzitting bij te wonen. Om tot een zorgvuldige medische heroverweging te komen was naar het oordeel van de Raad in het geval van appellante een spreekuurcontact van de bezwaarverzekeringsarts noodzakelijk. Waar Admiraal had vastgesteld dat de verzekeringsarts geen goed beeld van appellante had gekregen, was er voor hem te meer aanleiding om haar zelf te zien en mede op basis van eigen bevindingen te beoordelen in hoeverre de informatie van de zorgverleners tot bijstelling van de beperkingen van appellante moesten leiden.
5. De Raad komt tot de conclusie dat het besluit van 14 januari 2008 niet in stand kan blijven. Het Uwv zal opnieuw moeten beslissing op het bezwaar van appellante met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen en van alle medische gegevens die bij de voorbereiding van dat nieuwe besluit zullen worden verkregen.
6. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand stelt de Raad op een bedrag van € 644,- in beroep en een bedrag van € 644,- in hoger beroep, in totaal een bedrag van € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 14 januari 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv opnieuw beslist op het bezwaar van appellante;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.288,-;
Bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar 28 december 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
GdJ