de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2008, 07/4954
(hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 24 december 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een rapport van 28 januari 2009 van bezwaarverzekeringsarts P. van Zalinge ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. R. Niemer, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Meijer. Namens betrokkene was mr. Niemer aanwezig.
1. Aan betrokkene is met ingang van 23 juli 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene bij besluit van 13 juni 2003 met ingang van
29 juli 2003 herzien naar 25 tot 35%. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 maart 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 januari 2005 het tegen het besluit van 26 maart 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 6 juni 2007 (LJN BA7133) die uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit van 26 maart 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd maar tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand bleven.
2.1. Op 13 september 2004 heeft betrokkene zich vanuit een werkloosheidssituatie opnieuw ziekgemeld. Tijdens een spreekuurcontact op 23 november 2004 heeft betrokkene een aantal medische gegevens aan de arts P. Eken overgelegd, te weten röntgenfoto’s van 22 januari 1999, een MRI-CWK van 15 juni 2000, een CT-CWK van 27 juni 2003 en een MRI van de hersenen van 10 januari 2004.
2.2. Bij besluit van 27 maart 2007 is aan betrokkene meegedeeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 13 september 2004 is gewijzigd en dat deze met ingang van 11 oktober 2004 is vastgesteld op 80 tot 100%.
2.3. Bij besluit van 8 november 2007 (hierna: het bestreden besluit) is het tegen het besluit van 27 maart 2007 gemaakte bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Volgens appellant was er, gelet op de beschikbare gegevens, geen reden om tot de conclusie te komen dat betrokkene al eerder dan op 11 oktober 2004 toegenomen arbeidsongeschikt was.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt en beslissingen gegeven over de vergoeding van griffierecht en proceskosten. Daartoe is door de rechtbank overwogen dat aan de orde is een verzoek van betrokkene om terug te komen van de eerdere besluiten van 13 juni 2003 en 26 maart 2004, zodat de vraag zich voordoet of met betrekking tot de hiervoor onder 2.1 genoemde gegevens sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft deze vraag vervolgens bevestigend beantwoord en geoordeeld dat appellant onvoldoende aandacht heeft besteed aan de vraag of die gegevens tot een wijziging van het besluit van 26 maart 2004 diende te leiden.
4. Appellant betoogt dat met betrekking tot de door betrokkene tijdens het spreekuur op 23 november 2004 ingebrachte medische gegevens geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In haar in rubriek I van deze uitspraak vermelde rapport heeft bezwaarverzekeringsarts Van Zalinge dat betoog nader onderbouwd.
5. Naar het oordeel van de Raad slaagt dat betoog. Namens betrokkene zijn precies dezelfde gegevens (als bijlagen) bij het aanvullend hoger beroepschrift van 8 april 2005 tegen de uitspraak van de rechtbank van 24 januari 2005 ingediend. De Raad stelt vast dat deze medische gegevens reeds uitdrukkelijk zijn beoordeeld in de eerder tussen partijen over het besluit van 26 maart 2004 gevoerde procedure door appellant (zie de rapporten van 29 april 2005 en 17 augustus 2005 van bezwaarverzekeringsarts M.C. Wijnen) en de Raad (zie zijn hiervoor onder 1 genoemde uitspraak). Van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb is derhalve geen sprake. Ook overigens is niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden die aanleiding zouden geven tot een ander oordeel over de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene op 29 juli 2003. Daarvan uitgaande kan naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat appellant niet in redelijkheid tot zijn in het bestreden besluit vervatte standpunt heeft kunnen komen, dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat betrokkene al eerder dan op 11 oktober 2004 toegenomen arbeidsongeschikt was, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
6. Uit het voorgaande volgt dat de Raad het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit niet deelt. Naar het oordeel van de Raad behoeft het geschil tussen partijen geen nadere behandeling door de rechtbank. Daarom zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2009.