ECLI:NL:CRVB:2009:BK8254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5303 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zijn werkzaamheden bij de Nederlandse Spoorwegen heeft gestaakt vanwege rugklachten en later ook psychische klachten. Appellant ontving sinds 1999 een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2004 werd deze uitkering ongewijzigd voortgezet, maar na herbeoordelingen door verschillende verzekeringsartsen, waaronder E. Krijt en R.K. Kanhai, werd de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 65 tot 80%. Appellant maakte bezwaar tegen deze herziening, waarbij hij stelde dat zijn medische situatie was verslechterd en dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn psychische klachten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de betrokken verzekeringsartsen een voldoende beeld hadden van de medische situatie van appellant en weloverwogen tot hun oordeel waren gekomen. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe, medisch geobjectiveerde gronden waren aangevoerd die de herziening van de uitkering zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de ingezonden brief van de psychiater Metelmann onvoldoende aanknopingspunten bood voor de veronderstelling dat de medische beperkingen van appellant waren onderschat. De Raad concludeerde dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant, en dat er geen aanleiding was voor een psychiatrische expertise.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter D.J. van der Vos en de leden R.C. Stam en M. Greebe aanwezig waren. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 28 december 2009.

Uitspraak

08/5303 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2008, 08/361
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 25 juni 2009 heeft appellant een hem betreffend schrijven van 4 mei 2009 van de psychiater F. Metelmann ingezonden.
Het Uwv heeft hierop door inzending van een rapport van 6 juli 2009 van de bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Harff. Het Uwv is na schriftelijke kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als [naam functie] bij de Nederlandse Spoorwegen. Op 11 februari 1993 heeft hij zijn werkzaamheden wegens rugklachten gestaakt. Nadien ontwikkelden zich ook psychische klachten. Na aanvankelijk ingedeeld te zijn geweest in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% heeft de rechtsvoorganger van het Uwv appellant met ingang van 10 maart 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2004 heeft het Uwv deze uitkering op basis van dossierstudie door een medisch medewerker ongewijzigd voortgezet.
1.2. In het kader van herbeoordelingen op basis van het aangepaste Schattingsbesluit heeft de verzekeringsarts E. Krijt onderzoek gedaan. Deze is bij rapport van 23 april 2007 tot de conclusie gekomen dat bij appellant geen sprake was van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden (GDBM). Hij heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin onder meer rekening is gehouden met een zogenoemde medische urenbeperking van twintig uur per week, vier uur per dag. Hierbij heeft de verzekeringsarts de door hem verkregen inlichtingen betrokken d.d. 25 januari 2007 van de arts J.D. Linzel, verbonden aan het Centrum voor specialistische deeltijdbehandeling van Bavo Europoort. Bij herbeoordeling door de verzekeringsarts R.K. Kanhai is deze tot de conclusie gekomen dat bij appellant sprake was van functioneren onder het gemiddelde, maar niet van een situatie van GDBM en dat hij zich kon vinden in een medische urenbeperking als door de verzekeringsarts Krijt was aangegeven. Met inachtneming van de FML heeft de arbeidsdeskundige aan appellant functies voorgehouden. Met de daaraan verbonden werkzaamheden kan appellant een zodanig inkomen verwerven dat een verlies aan verdiencapaciteit resteert van 74,26%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv daarop bij besluit van 6 augustus 2007 de uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.3. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt onder verwijzing naar de omstandigheid dat hij in 2004 nog volledig arbeidsongeschikt werd geacht. De bezwaarverzekeringsarts Van Geest heeft na herbeoordeling van de door de onderzoeken van de verzekeringsartsen Krijt en Kanhai verkregen gegevens overwogen dat er geen nieuwe, medisch geobjectiveerde, gronden door appellant naar voren waren gebracht op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de belastbaarheid niet juist is vastgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige H.C. Boersma heeft de arbeidskundige grondslag van de arbeidsongeschiktheidsschatting herbeoordeeld en geconcludeerd dat de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80% kan worden onderschreven. Bij besluit op bezwaar van 12 december 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv daarop het besluit van 6 augustus 2007 gehandhaafd.
2.1. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat in 2004 door de betrokken verzekeringsgeneeskundige is vastgesteld dat sprake was van een verslechtering van de medische situatie, dat hij vanaf 1996 bij Bavo Europoort wegens depressieve klachten onder behandeling is en dat in januari 2007 nog werd geoordeeld dat er weinig vooruitgang was geboekt, dat het ziektebeeld van appellant min of meer stationair was en dat er weinig kans was op verbetering. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant zijn stellingen herhaald en aangevoerd dat de verzekeringsartsen zonder de expertise van een psychiater in te winnen tot hun opvatting zijn gekomen.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat van de zijde van appellant geen enkele informatie is overgelegd waaruit het tegendeel zou blijken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant onder herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd dit oordeel bestreden en een brief van 4 mei 2009 van de aan de Bavo Europoort verbonden psychiater Metelmann ingezonden. In deze brief wordt melding gemaakt van bij appellant inmiddels gechronificeerde depressieve verschijnselen in het kader van een dysthyme stoornis. Verder is sprake van een chronische pijnstoornis. Deze psychiater heeft zich onthouden van een oordeel in hoeverre dit leidt tot arbeidsongeschiktheid, omdat hij meent dat dat de taak is van daarvoor opgeleide artsen. Wel is het voor hem duidelijk dat de aanhoudende onduidelijkheid over zijn situatie niet bijdraagt aan verbetering van het ziektebeeld van appellant, maar daarentegen bijdraagt aan een verdere chronificering.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts Van Geest heeft bij rapport van 6 juli 2009 in reactie hierop erop gewezen dat op grond van de klachten van appellant, de door hem aangegeven ervaren belemmeringen en de verkregen medische informatie van de arts Linzel (in de FML) forse beperkingen zijn aangegeven ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en dat een urenbeperking is vermeld.
4.1. De Raad is van oordeel dat de in hoger beroep ingezonden brief van de psychiater Metelmann onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de veronderstelling dat ten tijde hier in geding de medische beperkingen van appellant zijn onderschat. De psychiater beschrijft de situatie waarin appellant ten tijde van het schrijven van zijn brief verkeert en zijn brief behelst geen aanwijzingen dat de arts Linzel, die eveneens aan Bavo Europoort is verbonden, onjuiste informatie heeft verstrekt over de bij appellant aanwezige psychische klachten. Aan de Raad is dan ook niet kunnen blijken dat de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen, drie in totaal, een onvoldoende beeld hebben gehad van de medische situatie van appellant en niet weloverwogen tot hun oordeel zijn gekomen.
4.2. Anders dan appellant veronderstelt is er in 2004 geen contact geweest met een verzekeringsarts en heeft het Uwv uitsluitend op basis van de door appellant gegeven schriftelijke inlichtingen geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen. Die enkele omstandigheid brengt niet mee dat het Uwv gehouden was om een psychiatrische expertise te doen uitvoeren alvorens omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid te beslissen, ook al ontving appellant al sedert 1999 een WAO-uitkering naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse. Te minder reden ziet de Raad daarvoor, nu de verzekeringsarts Krijt zijn oordeel eerst heeft gevormd na ontvangst van inlichtingen van de arts Linzel en deze informatie alsmede die van de maatschappelijk werkster Jankie van 23 april 2007 blijkens zijn rapport bij zijn afwegingen heeft betrokken.
4.3. De Raad is niet kunnen blijken dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt voor appellant zijn.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
CVG