ECLI:NL:CRVB:2009:BK8248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4754 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting van arbeidsinkomsten en terugvordering WAO-uitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep behandelt de kwestie van de korting op arbeidsinkomsten over verschillende tijdvakken en de terugvordering van een onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van € 10.034,79. De uitspraak van de rechtbank was gebaseerd op de schending van de inlichtingenplicht door appellante, die niet in staat was om met ondubbelzinnige, concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen dat de loongegevens waarop het Uwv zijn berekening baseerde, niet juist waren.

Appellante ontving sinds 2 oktober 2001 een WAO-uitkering van 80-100%. In 2005 werd een opsporingsonderzoek gestart naar door appellante verzwegen arbeidsinkomsten, waaruit bleek dat zij vanaf 15 mei 2001 in Duitsland werkte. Appellante erkende dat zij in Duitsland werkte, maar stelde dat de loonadministratie van haar Duitse werkgever niet betrouwbaar was. Ze voerde aan dat haar gewerkte uren en verdiensten ten onrechte aan haar waren toegeschreven.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante haar mededelingsverplichting had geschonden. De Raad stelde vast dat het Uwv zich terecht baseerde op de loonadministratie van de werkgever, waarin appellante handtekeningen had gezet voor de ontvangen loonbetalingen. Appellante had geen bewijs geleverd dat de aan haar toegeschreven loonbetalingen te hoog waren. De Raad wees ook een verzoek om aanhouding van de behandeling af, omdat dit in een laat stadium was gedaan en er geen reden was om aan te nemen dat de werkgever zijn weigering zou intrekken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

08/4754 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 27 juni 2008, 07/1373 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv)
Datum uitspraak: 28 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante stelde mr. J.J. van der Woude, advocaat te Zutphen hoger beroep in.
Het Uwv voerde verweer.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 16 november 2009, waar appellante verscheen met bijstand van mr. Van der Woude en J. de Graaf het Uwv vertegenwoordigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 4 juli 2007 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft het Uwv zijn besluiten van 22 februari 2007 en 5 maart 2007, tot de korting van arbeidsinkomsten over verschillende tijdvakken vanaf april 2003 en de terugvordering van € 10.034,79 aan onverschuldigd aan appellante betaalde WAO-uitkering.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Zij overwoog daartoe in het bijzonder dat appellante haar inlichtingenplicht overtrad en daarom met ondubbelzinnige, concrete en verifieerbare gegevens moet aantonen dat de loongegevens waarop het Uwv zijn berekening baseert niet juist zijn. Dat bewijs leverde appellante volgens de rechtbank niet.
3.1. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze vaststelde. Deze feiten zijn door partijen niet bestreden en komen op het volgende neer.
3.2. Vanaf 2 oktober 2001 betaalde het Uwv aan appellante een WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
3.3. In 2005 vond in samenwerking met de Duitse autoriteiten een opsporingsonderzoek plaats naar (onder andere) door appellante voor het Uwv verzwegen arbeidsinkomsten. Uit dat onderzoek bleek dat appellante vanaf 15 mei 2001 in Duitsland werkte. Appellante erkent dat zij in Duitsland tegen betaling werkte en dat voor het Uwv verzweeg.
3.4.1. De, in beslag genomen, loonadministratie van de Duitse werkgever bevat overzichten van de aan appellante betaalde loonbedragen. Appellante erkent dat zij voor de ontvangsten van deze bedragen heeft getekend.
3.4.2. Deze loonbedragen waren voor het Uwv bepalend bij de toepassing van artikel 44 van de WAO.
4. In hoger beroep herhaalt appellante dat haar verdiensten zijn overschat. Zij stelt dat de loonadministratie van haar Duitse werkgever niet betrouwbaar is. Zij stelt dat door illegale werknemers gewerkte uren en hun verdiensten in de loonadministratie aan haar zijn toegeschreven en daarmee ten onrechte profiteerde van het lagere tarief van de zogeheten mini-jobregeling. Andere werknemers zouden een soortgelijke ervaring hebben. Ter ondersteuning overlegde appellante verklaringen van enkele collega’s. De loonadministratie vermeldt zelfs dat appellante werkte in tijdvakken dat zij in het buitenland verbleef. Appellante verzocht ter zitting om haar alsnog de gelegenheid te bieden om bewijs bij te brengen van haar stellingen.
5.1. De Raad is het met de rechtbank eens.
5.2.1. Appellante verzweeg haar werk en daarmee verworven inkomsten voor het Uwv en schond daarmee haar mededelingsverplichting. Het Uwv baseert zich voor de korting op de loonadministratie van de werkgever. In die administratie bevinden zich lijsten met loonbetalingen waarvoor appellante een handtekening zette.
5.2.2. Tijdens haar verhoren in het opsporingsonderzoek sprak appellante bij herhaling aantoonbaar onwaarheid over de duur van haar werkzaamheden.
5.2.3. Onder de gegeven omstandigheden is het aan appellante om aan te tonen dat de in de loonadministratie van haar werkgever aan haar toegeschreven loonbetalingen te hoog zijn.
5.3.1. Ter zitting lichtte appellante toe dat de rechtbank Zutphen recent haar werkgever als getuige hoorde in de beroepszaak van een collega. Bij die gelegenheid verklaarde haar werkgever volgens appellante dat hij door derden gewerkte uren en hun verdiensten op naam van die collega in zijn loonadministratie verantwoordde.
5.3.2. Haar werkgever weigert te voldoen aan het verzoek van appellante om een schriftelijke verklaring op te stellen of om in haar zaak als getuige te verschijnen. Zij vroeg om de aanhouding van de behandeling om haar werkgever (alsnog) op andere gedachten te kunnen brengen.
5.3.3. Dat aanhoudingsverzoek wijst de Raad af. Het verzoek is in een zeer laat stadium gedaan en er is geen reden om aan te nemen dat de werkgever terugkomt van zijn eerder uitgesproken weigering.
5.3.4. Het door haar te leveren bewijs bracht appellante niet bij. De door haar overgelegde verklaringen zien niet op de door appellante gewerkte uren of de aan haar gedane loonbetalingen. Voor haar stelling dat de loonadministratie haar gewerkte uren en loonbetalingen toeschrijft over tijdvakken dat zij in het buitenland verbleef, heeft appellante geen enkel bewijs bijgebracht.
6. Het hoger beroep slaagt niet.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM