ECLI:NL:CRVB:2009:BK8234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4390 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de medische geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die zich op 23 november 1998 ziekmeldde wegens nekklachten. Appellante ontving sinds 22 november 1999 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een functionele mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld door verzekeringsarts L. Das, werd de uitkering herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het Uwv verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank Leeuwarden bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 19 juni 2008.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv minder beperkingen aanneemt dan voorheen, terwijl de medische situatie onveranderd zou zijn. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen medische informatie was ingebracht die de gezondheidstoestand van appellante ten tijde van de beoordeling kon onderbouwen. De Raad concludeerde dat de medische rapporten voldoende onderbouwd waren en dat de geduide functies passend waren voor appellante. De Raad oordeelde dat de belastbaarheid van appellante niet werd overschreden in de functies die aan de schatting ten grondslag lagen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.W.J. Schoor als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 29 december 2009.

Uitspraak

08/4390 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 juni 2008, 08/264 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Rijnsburger, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is overgelegd een rapport van
7 augustus 2008 van bezwaarverzekeringsarts T. Miedema.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2009. Appellante is niet verschenen, zoals aangekondigd. Het Uwv was vertegenwoordigd door P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk gedurende 36,86 uur per week werkzaam als docente lichamelijke opvoeding bij het [naam college]. Zij heeft zich op 23 november 1998 ziekgemeld wegens nekklachten. Met ingang van 22 november 1999 is haar een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit is appellante op het spreekuur van verzekeringsarts L. Das onderzocht. Deze arts heeft vervolgens een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Op basis van die FML heeft arbeidsdeskundige C.M. Enzing op 29 september 2006 een arbeidskundig onderzoek verricht en aan appellante (theoretische) functies voorgehouden en de resterende verdiencapaciteit op 53,54% vastgesteld. In het verlengde hiervan heeft het Uwv bij besluit van 21 november 2006 de WAO-uitkering van appellante ingaande 22 januari 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Tevens is een zogenaamd re-integratiebesluit genomen.
2. Appellante heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 december 2007 heeft het Uwv de bezwaren tegen de besluiten van 21 november 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante, ingesteld tegen het besluit van 14 december 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank heeft daar bij overwogen dat zij zich kon vinden in de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts M.C.Wijnen van 17 oktober 2007 en de rapportage van 9 mei 2008 van bezwaarverzekeringsarts T. Miedema, die appellante in het kader van een latere beoordeling per 22 februari 2007 had onderzocht. Dat in een eerdere beroepszaak de belastbaarheid van appellante, vastgelegd in een zogenoemd FIS-formulier, door de rechtbank en de Raad was onderschreven, was voor de rechtbank geen reden te twijfelen aan de thans voorliggende FML van 29 augustus 2006.
3.2. De rechtbank heeft zich ook kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank achtte de toelichtingen bij de geduide functies voldoende en haar was niet gebleken dat de functies niet geschikt waren voor appellante.
4. In hoger beroep zijn zowel medische als arbeidskundige grieven aangevoerd. Daarbij heeft appellante aangegeven dat door het Uwv thans minder beperkingen worden aangenomen dan in het verleden, terwijl het Uwv ook stelt dat de medische situatie van appellante onveranderd is. De beperking ten aanzien van nekbelasting is niet verenigbaar met het langdurig werken met een computer zoals in de functies is vereist. In de functies is sprake van onvoldoende vertredingsmogelijkheden. Appellante heeft niet de constitutie om te voldoen aan de opleidingseisen binnen de functies.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Van de kant van appellante is geen medische informatie ingebracht die ziet op haar gezondheidstoestand ten tijde hier van belang. Appellante is op het spreekuur van de verzekeringsarts Das onderzocht; deze arts heeft kennisgenomen van de zich in het dossier bevindende medische informatie; bezwaarverzekeringsarts Wijnen heeft de bezwaren van appellante uitgebreid gewogen en het dossier bestudeerd; appellante heeft er om haar moverende redenen vanaf gezien haar bezwaren toe te lichten op een hoorzitting. De Raad heeft al met al geen aanknopingspunten om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten of de FML van 29 augustus 2006 niet te onderschrijven.
5.2. De Raad heeft voorts onderkend dat de onderhavige FML identiek is aan die van
24 oktober 2002, maar dat deze laatste afwijkt van het FIS-formulier van 16 oktober 2000. Dit FIS-formulier ziet op de belastbaarheid van appelllante per 14 februari 2001. Het verschil tussen enerzijds dit FIS-formulier en anderzijds de FML, acht de Raad alleszins verklaarbaar gezien de verzekeringsgeneeskundige overwegingen in het rapport van 24 oktober 2002 van verzekeringsarts Das en de daarbij geraadpleegde informatie van de behandelend sector.
5.3. De Raad acht de medische passendheid van de geduide functies voldoende toegelicht door de rapporten van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen. Uit de beschrijving van de functiebelasting van de aan de schatting ten grondslag liggende functies blijkt dat slechts in één functie (statistisch analist sbc-code 651030) maximaal één uur achtereen gezeten moet worden. Ook het gebruik van toetsenbord en muis komt slechts in één van deze functies voor (arbeidsbemiddelaar, personeelsfunctionaris sbc-code 763100) in een omvang van hooguit 60 minuten achtereen (niet dagelijks en gedurende niet meer dan ongeveer 2 uren per dag). Op deze punten wordt de belastbaarheid van appellante zoals verwoord in de FML van 29 augustus 2006, niet overschreden.
5.4. De Raad overweegt ten slotte dat uit de medische rapporten niet naar voren komt dat appellante cognitieve of concentratie-beperkingen heeft of dat er anderszins objectief-medische bezwaren zijn tegen het volgen van de in de functies eventueel noodzakelijke aanvullende opleidingen.
5.5. Uit het onder 5.1 tot en met 5.4 overwogene volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) A.E. van Rooij.
IvR