[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 april 2008, 07/2754 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 december 2009
Namens appellant heeft mr. J.M.C. van Gorkum, advocaat te Uden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is overgelegd een rapport van
22 juli 2008 van bezwaarverzekeringsarts L.T.M. Lenders.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Van Gorkum, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door B.H.C. de Bruijn.
1.1. Appellant is op 25 januari 2005 uitgevallen voor zijn werk als constructiebankwerker/lasser voor 40 uren per week in verband met jicht, diabetes mellitus, knie-, schouder-, hart- en psychische klachten.
1.2. In oktober 2006 heeft appellant een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Daarbij heeft hij aangegeven op dat moment nog op arbeidstherapeutische basis werkzaam te zijn.
1.3. Op 15 december 2006 is appellant medisch onderzocht door verzekeringsarts M. van Rooij. Deze heeft vervolgens een zogenoemde functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld, waarbij beperkingen zijn aangenomen in de rubriek persoonlijk functioneren en, met name, in de rubrieken dynamische en statische handelingen.
1.4. Arbeidsdeskundige J.A.H. van As heeft vervolgens een aantal theoretische functies geselecteerd en aan de hand daarvan en met inachtneming van appellants zogenoemde maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 21,1%.
1.5. Bij besluit van 24 januari 2007 heeft het Uwv vervolgens vastgesteld dat per
23 januari 2007 geen recht op WIA-uitkering is ontstaan, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.6. In bezwaar heeft appellant een arbeids psychologisch advies van 5 maart 2007, een brief van 2 maart 2007 van GGZ-psychiater i.o. F.G.L.M. Sabelis en een schrijven van 6 maart 2007 van huisarts J.A.A.M. Bolmers overgelegd, welke informatie door bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Stammers in zijn rapport van 20 juni 2007 is besproken.
1.7. Bij besluit op bezwaar van 13 juli 2007 is het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van 24 januari 2007 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant, gericht tegen het besluit van 13 juli 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het Uwv de medische beperkingen van appellant niet heeft onderschat. Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat de door de GGZ-psychiater en de huisarts beschreven klachten niet geduid kunnen worden als ziekte of gebrek in de zin van de Wet WIA. Appellant is terecht in staat geacht tot het verrichten van de door de arbeidsdeskundige geduide functies, welke genoegzaam zijn toegelicht, aldus de rechtbank.
3.1. In hoger beroep zijn de in bezwaar en beroep voorgedragen gronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit, onder verwijzing naar de ook al eerder overgelegde medische informatie, herhaald. Met name de psychische beperkingen zijn onderbelicht gebleven, aldus appellant. Ter zitting is nog een psychodiagnostisch rapport van 25 september/1 oktober 2009 van MEE overgelegd alsmede medische gegevens afkomstig van de huisarts van appellant.
3.2. Onder verwijzing naar de rapportage van 22 juli 2008 van bezwaarverzekeringsarts Lenders heeft het Uwv zijn standpunt in hoger beroep gehandhaafd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het hoger beroep ziet alleen op de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2. De Raad acht de medische onderbouwing van het bestreden besluit niet onjuist of onvolledig. De bezwaarverzekeringsarts Stammers is in zijn rapport van 20 juni 2007 uitgebreid ingegaan op de informatie afkomstig van het arbeidspsychologisch advies, de GGZ en de huisarts. Met betrekking tot het gemelde licht beperkte verstandelijke niveau wordt terecht opgemerkt dat ten eerste appellant daarmee jarenlang zijn beroep als constructiebankwerker heeft kunnen uitvoeren, waaraan de Raad toevoegt dat appellant blijkbaar wel in staat is geweest tot het behalen van het Bemetel-diploma en een aantal certificaten, en voorts dat hier niet sprake is van een verworven aandoening. De Raad is er niet van overtuigd dat de daarnaast gemelde cognitieve klachten wel op een als ziekte of gebrek aan te merken aandoening zijn terug te voeren. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat in de FML de beperkingen van appellant zijn onderschat.
4.3. Gelet op het vorenoverwogene slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2009.
(get.) T.J. van der Torn.