ECLI:NL:CRVB:2009:BK6367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4270 WAO + 08/4271 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering en afwijzing verhoging WAO-uitkering wegens hulpbehoevendheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering en de afwijzing van een verzoek om verhoging van de WAO-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 1 augustus 1990 een WAO-uitkering ontvangt, had verzocht om een Wajong-uitkering en om verhoging van haar WAO-uitkering wegens hulpbehoevendheid. De rechtbank had de beroepen van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat de beoordeling van de aanspraken van appellante moest plaatsvinden op basis van de regelgeving die gold op de datum van de aanvraag. De Raad concludeerde dat het Uwv de aanvraag terecht had beoordeeld aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en niet de Wajong, aangezien de Wajong pas in werking trad op 1 januari 1998. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in de relevante periode volledig arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de afwijzing van de verhoging van de WAO-uitkering, maar vernietigde de uitspraak voor wat betreft de Wajong-uitkering, omdat het Uwv de aanvraag ook aan de AAW had moeten toetsen. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- en bepaalde dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 107,- aan appellante moest vergoeden.

Uitspraak

08/4270 WAO en 08/4271 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 30 mei 2008, 07/787 en 07/788
(hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Bij brieven van 26 augustus 2008 zijn de gronden van de hoger beroepen ingediend.
Het Uwv heeft op 18 en 19 november 2008 een verweerschrift ingediend. Bezwaararbeidsdeskundige J. Langebeeke heeft op 17 november 2008 gerapporteerd.
Het Uwv heeft op 18 augustus 2009 een vraag van de Raad beantwoord.
De gemachtigde van appellant mr. Dieters, voornoemd, heeft een beschikking AWBZ van CIZ van 6 juli 2006 alsmede een tweetal brieven van Icare Thuiszorg van 12 oktober en 29 november 2006 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2009. Daarbij zijn de hoger beroepen van appellante gevoegd behandeld. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is ingaande 1 augustus 1990 een uitkering toegekend krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% nadat zij per 31 juli 1989 wegens psychische klachten was uitgevallen voor haar werk als bejaardenhulp. Nadien is appellante doorlopend voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt beschouwd.
1.2. Bij brief van 17 november 2006 heeft appellante, daartoe verplicht door de sociale dienst van haar woonplaats, verzocht om toekenning van een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en om verhoging van haar WAO-uitkering als bedoeld in artikel 22 van die wet, wegens hulpbehoevendheid.
1.3. Bij besluiten van 11 december 2006 is afwijzend beslist op de beide aanvragen.
1.4. In de bezwaarfase heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer. Deze arts heeft op 28 juni 2007 in beide zaken gerapporteerd en op 2 juli 2007 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld die ziet op de belastbaarheid per 5 mei 1984, de 18e verjaardag van appellante. Bezwaararbeidsdeskundige Langebeeke heeft vervolgens op 24 juli 2007 een aantal theoretische functies geselecteerd aan de hand waarvan hij het verlies aan verdiencapaciteit heeft berekend op 0%.
1.5. Bij besluiten op bezwaar van 9 augustus en 10 augustus 2007 heeft het Uwv de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. In het besluit op bezwaar van 10 augustus 2007 is daarbij overwogen dat, onder wijziging van de motivering, de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 november 2005, zijnde de eerste datum waarop appellante recht zou kunnen hebben op de Wajong-uitkering, minder dan 25% bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante ongegrond verklaard.
2.1. Met betrekking tot de verzochte verhoging van de WAO-uitkering als bedoeld in artikel 22 van die wet, heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het Besluit verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkering bij hulpbehoevendheid (WAO, Waz en Wajong) 1999, overwogen dat niet sprake is van een situatie van noodzaak tot geregelde oppassing en geregelde verzorging. Uit de door de rechtbank niet onjuist en niet onzorgvuldig geachte medische beoordeling door het Uwv, komt naar voren dat appellante ADL-zelfstandig is en ook wel taken verricht in het huishouden en de verzorging van haar kinderen. De medische toestand van appellante maakt voortdurend toezicht niet nodig en uit de praktijk blijkt ook niet dat daarvan desondanks wel sprake is.
2.2. Met betrekking tot het niet toekennen van de Wajong-uitkering heeft de rechtbank overwogen dat partijen verdeeld worden gehouden over de vraag of het Uwv terecht en op juiste gronden de ingangsdatum van de Wajong-uitkering op 30 november 2005 heeft bepaald. Om reden dat zich geen bijzonder geval voordoet als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong heeft de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoord.
3.1. In hoger beroep is aangevoerd dat het Uwv niet expliciet heeft getoetst aan het in overweging 2.1 genoemde Besluit en is er op gewezen dat appellante in niet onaanzienlijke mate thuiszorg ontvangt.
3.2. In de Wajong-procedure is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank, met voorbijgaan aan artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsvraag heeft geformuleerd zoals zij dat gedaan heeft. Appellante kan zich niet verenigen met de medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv noch met het oordeel dat geen sprake zou zijn van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29 van de Wajong.
3.3. Het Uwv heeft ter zake van het WAO-besluit zijn standpunt gemotiveerd gehandhaafd, en ter zake van het Wajong-besluit heeft het Uwv erkend dat vooraleerst de vraag aan de orde is of appellante als jongehandicapte in de zin van de Wajong is aan te merken. Om die reden heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML van 2 juli 2007 opgesteld, waarin de belastbaarheid van appellante zoals die van toepassing was op het moment dat zij 18 jaar werd, is verwoord. Bezwaararbeidsdeskundige Langebeeke heeft alsnog toegelicht dat de geselecteerde functies eenvoudige productiefuncties betreffen die ook op de arbeidsmarkt voorkwamen toen appellante 18 jaar werd. Appellante was in staat daarmee het voor haar geldende wettelijk minimum jeugdloon te verdienen, zodat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad onderschrijft, gelet ook op het verhandelde ter zitting, het oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van appellante niet voldaan wordt aan de voorwaarden van het van toepassing zijnde onder 2.1 aangehaalde Besluit, nu van de noodzaak tot geregelde verzorging en geregelde oppassing niet is gebleken. De aangevallen uitspraak komt dan ook in zoverre voor bevestiging in aanmerking.
4.2. Met betrekking tot het Wajong-besluit overweegt de Raad als volgt. Naar vaste jurisprudentie van de Raad (zie onder andere de uitspraak van 6 maart 2007, LJN BA0905) dienen aanspraken van de verzekerde in beginsel te worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak, waarop de aanspraak betrekking heeft.
4.3. Gelet op de aanvraag van appellante om Wajong-uitkering en het door haar geschetste financieel belang bij het alsnog verstrekt krijgen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanaf haar 18e verjaardag, moet de onderhavige weigering appellante een Wajong-uitkering toe te kennen beoordeeld worden aan de hand van de bepalingen van de toenmalige Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
4.4. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW zoals die gold op 5 mei 1984 (hierna: AAW(oud)) is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij, die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of laatstelijk verricht heeft of op een naburige soortgelijke plaats te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.5. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder b, van de AAW(oud) heeft recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is; zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.6. Appellante is geboren 5 mei 1966, zodat het Uwv terecht de medische gezondheidssituatie van appellante per 5 mei 1984 heeft beoordeeld. In de FML van 2 juli 2007 zijn dienaangaande beperkingen vastgelegd, met name op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren en dynamische handelingen. In de rubriek werktijden is geen beperking opgenomen. Bezwaarverzekeringsarts Dreijer heeft in haar rapport van 28 juni 2007 aangegeven dat het duidelijk is dat appellante haar opleiding (MBO-V) niet heeft kunnen afmaken door de klachten en dat zij (nadien) in het werk slechts met veel moeite gefunctioneerd heeft tot zij uitviel. Anderzijds is zij wel in staat geweest haar Mavo-diploma te behalen en heeft zij het werk al met al toch 3 jaar verricht. Op grond daarvan is het niet aannemelijk dat zij in die periode al volledig arbeidsongeschikt was, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
4.7. De Raad onderschrijft dit standpunt van het Uwv. Daaraan doet niet af dat uit de brief van psychiater A.J. Tholen van 22 november 1989 naar voren komt dat appellante al vele jaren dysthyme en sociaal-fobische klachten heeft, dat er in 1984 voor het eerst gesprekken zijn geweest met het maatschappelijk werk en in 1985 een contact met de polikliniek psychiatrie van het AZG. Ook de later vastgestelde diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en passief/agressieve trekken doet onvoldoende twijfel rijzen aan de door de bezwaarverzekeringsarts op grond van alle medische gegevens en in retrospectief vastgestelde medische beperkingen. Gelet op de verlate aanvraag om Wajong-uitkering moeten eventuele onduidelijkheden met betrekking tot de belastbaarheid van appellante op 5 mei 1984 voor haar rekening en risico blijven.
4.8. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de in geding zijnde beoordeling stelt de Raad allereerst vast dat in het tijdvak hier in geding het arbeidsongeschiktheidscriterium met de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (IWS) en met de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) per 1 januari 1987 respectievelijk 1 augustus 1993 is gewijzigd. De van belang zijnde overgangsbepalingen zijn neergelegd in artikel 52 van de IWS respectievelijk artikel XVI, eerste lid, van de Wet van 7 juli 1993, Stb.1993, 412 (TBA). Gelet op de inhoud van deze overgangsbepalingen en de leeftijd van betrokkene valt zij niet onder dit overgangsrecht. Dit betekent dat, indien beoordeling aan de hand van het tot 1 januari 1987 geldende arbeidsongeschiktheidscriterium zou hebben geleid tot een relevante mate van arbeidsongeschiktheid, per 1 augustus 1993 een beoordeling aan de hand van het vanaf die datum geldende arbeidsongeschiktheidscriterium zou hebben moeten plaatsvinden. Vervolgens zou de situatie opnieuw beoordeeld moeten worden per 30 november 2005, de datum met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering gelet op het bepaalde in artikel 29, tweede lid, eerste volzin, van de Wajong eerst zou kunnen ingaan.
4.9. Bij de beoordeling van aanspraken op een uitkering ingevolge de arbeidsongeschiktheidswetten werd op 5 mei 1984 gebruik gemaakt van het ondersteunend systeem van de Arbeids Complexen Documentatie (ACD). Nadien is dit systeem vervangen door het Functie Informatie Systeem (FIS). Met ingang van 1 januari 2002 is het FIS als ondersteunend systeem vervangen door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Ten tijde van de onderhavige aanvraag stond de ACD niet meer ter beschikking aan de arbeidsdeskundige. Voorts was toen ook het FIS niet meer operationeel. De Raad heeft in zijn rechtspraak tot uitdrukking laten komen dat in het geval de ACD niet meer ter beschikking stond de schatting op goede gronden kon worden ontleend aan het FIS (uitspraak van 21 december 2004, LJN AR8708) en dat de enkele gebruikmaking van het CBBS als ondersteunend systeem bij schattingen niet tot relevante verschillen in uitkomst leidt in vergelijking met een schatting waarbij (nog) gebruik is gemaakt van het FIS (uitspraak van 11 oktober 2005, LJN AU5061).
4.10. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden is de Raad van oordeel dat het Uwv in het onderhavige geding de aanspraken van appellante op een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanwege sedert 5 mei 1984 geclaimde arbeidsongeschiktheid terecht – met gebruikmaking van het CBBS als ondersteunend systeem – heeft beoordeeld per die datum aan de hand van het per 1 augustus 1993 geldende arbeidsongeschiktheidscriterium.
4.11. De Raad ziet in hetgeen appellante, wat de arbeidskundige kant van de schatting betreft, naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat per 5 mei 1984 de aan haar voorgehouden functies niet passend zijn te achten. Voorts acht de Raad de door de bezwaararbeidsdeskundige in diens rapportage van 24 juli 2007 en 17 november 2008 verstrekte toelichtingen bij de markeringen in de geselecteerde functies toereikend en daarmee de geschiktheid van betrokkene voor deze functies voldoende inzichtelijk gemaakt. Het verlies aan verdiencapaciteit per 5 mei 1984 is door de bezwaararbeidsdeskundige vervolgens op goede gronden op minder dan 25% berekend.
4.12. Uit het vorenstaande volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen. Het Uwv heeft zich daarbij uitsluitend gebaseerd op de bepalingen van de Wajong. Echter, gelet op het feit dat de Wajong eerst met ingang van 1 januari 1998 in werking is getreden had appellant de aanvraag mede moeten beoordelen aan de hand van de AAW. Aangezien het materieel in beide wetten om nagenoeg gelijkluidende bepalingen gaat, leest de Raad het bestreden besluit ook als een weigering een uitkering met toepassing van de met ingang van die datum ingetrokken AAW toe te kennen.
4.13. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de rechtbank het bestreden Wajong-besluit ten onrechte uitsluitend heeft getoetst aan het bepaalde in artikel 29 van de Wajong, zodat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd en het beroep dient op inhoudelijke gronden ongegrond te worden verklaard.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze ziet op het besluit van 9 augustus 2007;
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze ziet op het besluit van 10 augustus 2007;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 augustus 2007 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.J. van der Torn.
KR