[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 september 2008, 08/796
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 november 2009
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2009. Voor appellant is zijn voornoemde raadsvrouw verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant ontving laatstelijk van het Uwv een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellant per 23 juli 2007 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. Bij besluit van 30 januari 2008 zijn de bezwaren van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard en is zijn mate van arbeidsongeschiktheid per de genoemde datum bepaald op 25 tot 35%. Aan de herziening van de uitkering ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn mogelijkheden en beperkingen in voor hem geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar ruim 25%. Het Uwv heeft de in de bezwaarfase gemaakte kosten van rechtsbijstand aan appellant vergoed.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 30 januari 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Namens appellant is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beperkingen van appellant door het Uwv niet zijn onderschat. Dit standpunt is in hoger beroep nader onderbouwd met twee rapportages van het Instituut Psychosofia, met informatie van de appellant behandelende psycholoog A. Kurt en van behandelend internist/nefroloog D.L. Oosterom. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant benadrukt dat in haar visie voor het eerst in hoger beroep inhoudelijk is ingegaan op de bezwaren tegen de bestreden herziening van de WAO-uitkering en voorts, dat ten onrechte de in bezwaar gemaakte kosten van het Instituut Psychosofia door het Uwv niet zijn vergoed.
3.2. Het Uwv zag geen aanleiding om tot een ander standpunt te komen en heeft dit onderbouwd met rapportages van de bezwaarverzekeringsartsen R.A. Hollander en J.C. Weegink.
4.1. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De verzekeringsarts H.P. Vellekoop heeft appellant op het spreekuur onderzocht en de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst. De bezwaarverzekeringsarts Weegink heeft appellant op de hoorzitting gesproken en heeft blijkens zijn rapport de grote hoeveelheid informatie van de behandelaars van appellant, waaronder informatie van de voornoemde psycholoog en internist, alsmede twee in de bezwaarfase ingebrachte rapporten van het Instituut Psychosofia bij zijn beoordeling betrokken. Ook de in beroep en hoger beroep overgelegde medische informatie is door de bezwaarverzekeringsarts Weegink en tevens door de bezwaarverzekeringsarts Hollander gewogen en onvoldoende geacht om tot meer en/of zwaardere beperkingen te komen. De Raad is van oordeel dat door de bezwaarverzekeringsartsen voldoende zorgvuldig en overtuigend is gemotiveerd dat met de klachten van appellant in de FML adequaat rekening is gehouden.
4.2. Ook de in hoger beroep overgelegde medische informatie leidt de Raad niet tot een ander oordeel, aangezien deze in vergelijking met de reeds bekende gegevens geen nieuwe relevante gezichtspunten bevat.
4.3. De Raad is met de rechtbank van mening dat appellant met inachtneming van de in de FML opgenomen beperkingen in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies uit te oefenen, zodat zijn mate van arbeidsongeschiktheid terecht op 25 tot 35% is vastgesteld.
4.4. De stelling van appellant dat het Uwv ten onrechte de kosten van de in bezwaar uitgebrachte rapporten van het Instituut Psychosofia niet heeft vergoed slaagt niet, nu volgens vaste jurisprudentie van de Raad, waar ook de rechtbank terecht op heeft gewezen, deze rapporten niet kunnen worden beschouwd als zijnde afkomstig van een (medisch) deskundige.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2009.