[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 maart 2008, 07/2505 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 november 2009
Namens appellante heeft mr. H. Pasman, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij was gevoegd een rapport van de bezwaarverzekeringsarts S.J.J.M. Gommers van 15 september 2008.
Bij brief van 26 augustus 2009 heeft appellante brieven, gedateerd 24 april 2008 en 25 augustus 2008, van orthopedisch chirurg H.P. Hu en een rapport van 31 juli 2009 van de verzekeringsarts E.H. Groenewegen, verbonden aan ADVIMED b.v. te Utrecht, ingezonden.
Het Uwv heeft hierop gereageerd bij brief van 25 september 2009, met daarbij gevoegd een rapport van 15 september 2009 van de bezwaarverzekeringsarts Gommers.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2009. Appellante is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. Pasman, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Winkel.
1.1. Appellante heeft zich wegens aanhoudende nek-, schouder- en polsklachten ingaande 6 januari 2005 ziekgemeld vanuit een situatie waarin zij deels werkloos en deels in opleiding als afdelingsassistente was. Daarvoor was appellante werkzaam als kantinemedewerkster/schoonmaakster gedurende 36 uur per week.
1.2. Op 14 september 2006 heeft appellante een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.3. De verzekeringsarts M.H.W. Koucher-Smeets heeft appellante tijdens het spreekuur van 13 oktober 2006 onderzocht. In haar rapport van 23 oktober 2006 heeft de verzekeringsarts vermeld dat zij een anamnese heeft afgenomen en een onderzoek naar de psychische en lichamelijke gesteldheid van appellante heeft gedaan. Bij lichamelijk onderzoek van appellante is er een zeer lichte bewegingsbeperking in retroflexie van de nek; de overige bewegingen van de nek zijn normaal. Aan linker schouder en arm zijn geen bewegingsbeperkingen. De elevatie van de rechter arm is licht beperkt, de beweging kan wel in zijn geheel worden uitgevoerd, maar er is lichte weerstand. Er is geen drukpijn ter hoogte van het acromion. De kracht van handen en vingers is normaal en aan de rechter hand is geen atrofie. Al met al is er volgens de verzekeringsarts tijdens het gehele onderzoek sprake van minimale beperkingen en geeft appellante geen pijn aan bij de onderzoeken. De verzekeringsarts heeft tevens kennis genomen van de bevindingen van de bedrijfsarts en de orthopedisch chirurgen H.P. Hu (brieven van 22 december 2003 en 15 augustus 2005) en G.G. van Hellemondt van 3 maart 2005. Uit deze informatie komt naar voren dat Hu op 17 december 2003 een open Neerplastiek rechts heeft verricht, waarbij de cuff van de rechter schouder intact bleek. De nadien aanhoudende schouderklachten berusten volgens Van Hellemondt op tendinose van de supraspinatus met mogelijk partiële ruptuur. Zware schouderbelasting moet worden vermeden, aldus deze orthopedisch chirurg. Op basis van al deze gegevens heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante over benutbare mogelijkheden beschikt. Op 13 oktober 2006 heeft zij een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen genoteerd in de rubrieken 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen).
1.4. Na onderzoek door de arbeidsdeskundige B.A.J. Kamphuis heeft het Uwv bij besluit van 27 november 2006 vastgesteld dat voor appellante per 4 januari 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
2.1. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts Gommers kennis genomen van het dossier en het verslag van de - buiten zijn aanwezigheid gehouden - hoorzitting van 28 maart 2007. Op grond van de beschikbare gegevens van de bedrijfsarts en de orthopedische chirurgen Hu en Van Hellemondt heeft Gommers in zijn rapport van 23 april 2007 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, zoals weergegeven in de FML van 13 oktober 2006.
2.2. Bij besluit op bezwaar van 16 mei 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren tegen het besluit van 27 november 2006 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat voldoende is gemotiveerd dat appellante op de in geding zijnde datum in staat moest worden geacht de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies te vervullen.
4. In hoger beroep heeft appellante de in bezwaar en beroep voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Appellante heeft aangevoerd dat het door de (bezwaar)verzekeringsartsen verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ten onrechte heeft de bezwaarverzekeringsarts volstaan met een dossieronderzoek en is door hem geen informatie van de behandelend artsen opgevraagd. Voorts is de opgestelde FML onjuist en niet consistent. Evenmin is gemotiveerd waarom in de FML is afgeweken van het oordeel van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van appellante. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellante betoogd dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies voor haar passend zijn te achten.
5.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad geen aanleiding gezien om daarover een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een voldoende zorgvuldig onderzoek. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft kennis genomen van de beschikbare medische gegevens van de bedrijfsarts en de orthopedische chirurgen en heeft voldoende gemotiveerd dat er, gelet op de reeds voorhanden informatie, geen indicatie was om met hen overleg te plegen dan wel zelf een nader medisch onderzoek te verrichten.
5.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts er verder in zijn rapporten van 23 april 2007 en 15 september 2008 terecht op gewezen dat hij bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA, gelet op de verschillende beoordelingskaders, niet verplicht is alle beperkingen, die de bedrijfsarts in een eerder stadium in het kader van het onderzoek naar de re-integratiemogelijkheden van appellante heeft gesteld, “één op één” in de FML over te nemen. Hij heeft daarin ook overtuigend gemotiveerd waarom overigens de beschikbare onderzoeksgegevens geen medisch objectiveerbare gronden bevatten om nieuwe dan wel verdergaande beperkingen aan te nemen dan in de FML zijn neergelegd. Met betrekking tot de in hoger beroep door appellante overgelegde informatie van orthopedisch chirurg Hu en de dossierstudie van de adviserend verzekeringsarts Groenewegen is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts Gommers in zijn rapport van 15 september 2009 overtuigend heeft beargumenteerd dat ook daarin geen ander licht wordt geworpen op de medische situatie van appellante op de datum in geding.
5.3. Gelet op de overwegingen 5.1 en 5.2 onderschrijft ook de Raad de onderbouwing van de medische grondslag van het bestreden besluit. Hierin ligt besloten dat geen aanleiding bestaat voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
5.4. Tevens is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. Het Uwv heeft in de rapporten van 19 en 21 november 2006 en 19 januari 2007 genoegzaam gemotiveerd waarom de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies van portier, toezichthouder (divers) (sbc-code 342021), vleeswarenmaker, slachter en visverwerker (sbc-code 271070) en parkeercontroleur (sbc-code 342022) in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor appellante.
6. Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Ten slotte ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.