ECLI:NL:CRVB:2009:BK4616
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- H.J. de Mooij
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugwerkende kracht van ouderdomspensioen door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen aan appellant, die sinds augustus 1995 een AOW-uitkering ontvangt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een eerder besluit van 6 maart 2007 het ouderdomspensioen van appellant herzien en een nabetaling van € 23.265,39 netto vastgesteld. Dit besluit was gebaseerd op de aanname dat de Wajong-uitkering van de echtgenote van appellant als inkomen in verband met arbeid moest worden aangemerkt, wat leidde tot een onterechte korting op de toeslag. De Svb had echter in een later besluit van 16 mei 2007 het bezwaar van appellant tegen de herziening ongegrond verklaard, waarbij de Svb aangaf dat de terugwerkende kracht van de herziening maximaal vijf jaar kon zijn.
Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met het argument dat de fout van de Svb niet pas met ingang van januari 2002, maar met ingang van augustus 1995 hersteld diende te worden. Tijdens de zitting op 14 oktober 2009 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. N. Sturmans. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de Svb in beginsel bevoegd is om terug te komen op eerder genomen besluiten, mits dit besluit onmiskenbaar onjuist is en het gevolg is van een fout van de Svb.
De Raad concludeert dat de Svb in deze zaak niet in strijd heeft gehandeld met de uitgangspunten die zijn vastgesteld in de jurisprudentie. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat de Svb onterecht heeft gehandeld door de terugwerkende kracht van de verhoging van het ouderdomspensioen te beperken tot januari 2002. De uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die het beroep van appellant gedeeltelijk gegrond verklaarde, werd in stand gelaten voor zover deze betrekking had op de vergoeding van wettelijke rente en fiscale schade, maar het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding.