[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 11 januari 2008, 07/127 (hierna: aangevallen uitspraak),
het dagelijks bestuur ISD Noordenkwartier, lees:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld (hierna: College)
Datum uitspraak: 10 november 2009
Namens appellante heeft mr. R.J. Skála, advocaat te Haren, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2009. Voor appellante is mr. Skála verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. Zoals ook - onbestreden - in de aangevallen uitspraak is overwogen, zijn de in deze zaak door het dagelijks bestuur ISD Noordenkwartier genomen besluiten ten onrechte genomen op eigen naam. Gegeven de bekrachtiging door het College, dient thans het College als verwerende partij te worden aangemerkt. In deze uitspraak wordt in voorkomend geval onder College (mede) het dagelijks bestuur ISD Noordenkwartier verstaan.
2. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Op 8 maart 2006 heeft appellante een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij brief van 5 april 2006 heeft het College appellante verzocht vóór 19 april 2006 een aantal voor de afhandeling van de aanvraag benodigde gegevens te verstrekken, te weten: beschikking van de Belastingdienst inzake de
(voorlopige) teruggaaf 2006, beëindigingsbeschikking WW-uitkering, bewijsstukken afkoopwaarde levensverzekeringen per 8 maart 2006, kenteken-/registratiebewijzen van alle op naam van appellante geregistreerd staande auto’s, bewijsstukken betreffende de schuldenpositie van appellante en bewijsstukken van procedures bij de rechtbank. Bij brief van 19 april 2006 heeft het College laten weten nog niets te hebben ontvangen, met het verzoek genoemde gegevens vóór 26 april 2006 toe te zenden. Bij brief van 21 april 2006 heeft het College appellante medegedeeld dat de door haar op 19 april 2006 ingeleverde gegevens niet volledig zijn, met het verzoek de ontbrekende, ook in de brieven van 5 en 19 april 2006 genoemde, gegevens vóór 26 april 2006 in te leveren. In alle hiervoor vermelde brieven heeft het College appellante er op gewezen dat de aanvraag niet zal kunnen worden behandeld indien de gegevens niet binnen de gegeven termijn door het College zijn ontvangen.
2.2. Bij besluit van 27 april 2006 heeft het College onder toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellante niet op tijd alle gevraagde gegevens heeft verstrekt, die nodig waren om de aanvraag te kunnen beoordelen. Bij besluit van 27 december 2006 heeft het College dit besluit na bezwaar gehandhaafd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten - het beroep tegen het besluit van 27 december 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
4. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de door het College bij appellante opgevraagde stukken noodzakelijk zijn om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Eveneens staat vast dat appellante deze gegevens niet (volledig) heeft verstrekt binnen de haar gegeven hersteltermijnen, dus uiterlijk op 26 april 2006. De stelling van appellante dat door het College niet expliciet was aangegeven wat zij nog moest inleveren kan de Raad niet volgen. In de hiervoor vermelde brieven is duidelijk aangegeven welke gegevens appellante moest verstrekken.
5.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellante over de gevraagde gegevens beschikte of redelijkerwijs kon beschikken, hetgeen ook blijkt uit de naderhand in de bezwaarfase door haar verstrekte bescheiden. Voor zover appellante problemen ondervond bij het achterhalen van deze gegevens, had zij hulp moeten inroepen en het College tijdig - dat wil zeggen: vóór het einde van de hersteltermijn(en) - moeten vragen om verlenging van de termijn. Uit de gedingstukken blijkt echter dat appellante eerst met een bij het College op 2 mei 2006 ingekomen brief van 26 april 2006 heeft aangegeven niet in staat te zijn alle gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. Zij heeft kunnen en moeten begrijpen dat deze brief - indien al op 26 april 2006 ter post bezorgd - het College zeker niet meer binnen de laatste hersteltermijn zou bereiken Voor zover appellante reeds op 19 april 2006 zou hebben aangegeven niet in staat te zijn om bepaalde gegevens binnen de gestelde (herstel)termijn te verstrekken, moet de Raad constateren dat zij vóór 26 april 2006 ook andere, haar wel reeds ter beschikking staande, gegevens niet heeft overgelegd.
5.4. Op grond van het vorenstaande komt de Raad met de rechtbank tot de conclusie dat het College ingevolge artikel 4:5 van de Awb bevoegd was de aanvraag van appellante buiten behandeling te laten. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5.5. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd voor zover aangevochten.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en A.B.J. van der Ham en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing uitgesproken in het openbaar op 10 november 2009.