ECLI:NL:CRVB:2009:BK4102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-646 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1991 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid door een depressie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2006 vastgesteld dat appellante benutbare mogelijkheden had, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering per 6 september 2006. De rechtbank Almelo heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 9 oktober 2009 heeft appellante haar standpunt herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de maatman onjuist was vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht het oordeel van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige, internist-allergoloog A.P.H. Jansen, heeft gevolgd. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv voldoende waren onderbouwd en dat er geen aanleiding was om van deze conclusies af te wijken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de keuzes die appellante en haar echtgenoot hebben gemaakt met betrekking tot haar werk en inkomen niet afdoen aan de geldigheid van de maatman die door het Uwv is gehanteerd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 november 2009.

Uitspraak

09/646 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 18 december 2008, 07/112 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 20 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2009. Appellante is in persoon verschenen, vergezeld door haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van der Weert.
II. OVERWEGINGEN
1. Nadat appellante in 1990 met algemene klachten van onwelbevinden, later benoemd als depressie, was uitgevallen voor haar werk als algemeen medewerkster in het machinaal breiatelier van haar echtgenoot, ontving zij met ingang van 2 juli 1991 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij gelegenheid van medisch en arbeidskundig heronderzoek in 2006 is het Uwv tot de slotsom gekomen dat er bij appellante sprake is van benutbare mogelijkheden, waarmee het verlies aan verdienvermogen uitkomt op minder dan 15%. Bij besluit van 5 juli 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de WAO met ingang van 6 september 2006 ingetrokken.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 27 december 2006, waarbij het besluit van 5 juli 2006 was gehandhaafd, ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat zij gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van oordeel is dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen niet onjuist heeft ingeschat. De rechtbank is, nadat zij zich door de internist-allergoloog A.P.H. Jansen heeft laten voorlichten, tot de slotsom gekomen dat door het Uwv in voldoende mate is gemotiveerd dat appellante weer in staat moet worden geacht arbeid, zoals onder andere in de geduide functies, te verrichten, ondanks de beperkingen die zij nog ondervindt.
4. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Verder heeft zij naar voren gebracht dat het Uwv de (omvang van de) maatman onjuist heeft vastgesteld. Als directiemedewerkster maakte zij werkweken van 60 tot 80 uur. Hoewel deze uren niet vastgelegd zijn in een contract, weet iedereen dat een ondernemer niet uitkomt met een werkweek van 38 uur, maar juist meer dan het dubbele aantal uren werkt. Mocht dit niet als basis worden geaccepteerd omdat er geen contract bestond waarin deze uren zijn vastgelegd dan moet men terugvallen op haar vorige functie, aldus appellante.
5.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in vaste rechtspraak van de Raad besloten ligt dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. De Raad wijst bijvoorbeeld op zijn uitspraak van 11 maart 2009, LJN BH7761. Net als de rechtbank ziet de Raad geen feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval van dat uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. De Raad kan zich dan ook vinden in het oordeel van de rechtbank dat de deskundige Jansen kan worden gevolgd in de conclusie dat de in de FML neergelegde beperkingen de belastbaarheid van appellante juist weergeven.
5.2. Ook arbeidskundig ziet de Raad geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad is van oordeel dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden aan de opvatting van het Uwv dat appellante op de datum in geding, gelet op haar medische beperkingen in staat was de haar door de bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee voorgehouden functies te vervullen.
5.3. Appellante heeft aangevoerd dat zij meer uren werkte dan door het Uwv is aangenomen en dat zij zichzelf voor een lager bedrag op de loonlijst heeft laten plaatsen dan waar zij - gezien haar werkzaamheden - feitelijk recht op zou hebben, om aldus geld in de onderneming te laten en deze te kunnen laten groeien. De Raad volgt volledig het terzake door het Uwv ingenomen standpunt. De WAO is een inkomensverzekering die erop ziet het verlies aan in loondienst genoten inkomen te compenseren. Het Uwv heeft er ter zitting van de Raad op gewezen dat de gehanteerde maatman volledig is terug te voeren op door appellante en haar echtgenoot gemaakte keuzes. Dat die keuzes in het onderhavige geval kennelijk minder gunstig voor appellante uitpakken doet daaraan niet af.
5.4. De Raad oordeelt verder dat er geen aanleiding is om terug te grijpen op de eerder - tot 1986, toen zij in dienst trad bij het bedrijf van haar echtgenoot - door appellante uitgeoefende functie van Marketing support representative.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) F. Heringa.
IvR