ECLI:NL:CRVB:2009:BK4087

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3848 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van geduide functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die in eerste instantie in 1996 een WAO-uitkering ontving vanwege pijn- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 2 augustus 2005 besloten om haar uitkering per 3 oktober 2005 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank Zutphen heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2009 is de behandeling geschorst en op 9 oktober 2009 voortgezet, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.J. van der Woude. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.J. Belder. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat de geduide functies niet geschikt zijn voor haar. De Raad heeft echter vastgesteld dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn gepresenteerd die de eerdere oordelen van de rechtbank zouden kunnen weerleggen.

De Raad heeft de medische stukken die door appellante zijn overgelegd, beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel appellante gezondheidsklachten heeft, deze klachten niet objectiveerbaar zijn. De meest recente medische informatie bevestigt dat er geen behandelbare afwijkingen zijn vastgesteld. De Raad is van mening dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellante correct heeft ingeschat en dat zij in staat is om de geduide functies te vervullen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend aan appellante.

Uitspraak

08/3848 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 mei 2008, 06/218 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. van der Woude, advocaat te Zutphen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting op 14 augustus 2009 waar de behandeling is geschorst. De behandeling is voortgezet op 9 oktober 2009, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Woude. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was werkzaam als inpakster toen zij uitviel met pijnklachten en psychische klachten. Per 26 december 1996 is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante met ingang van 3 oktober 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van haar arbeidsonge-schiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 14 december 2005, waarbij het besluit van 2 augustus 2005 was gehandhaafd, ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat zij gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van oordeel is dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen niet onjuist heeft ingeschat. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat door het Uwv in voldoende mate is gemotiveerd dat appellante weer in staat moet worden geacht arbeid, zoals onder andere in de geduide functies, te verrichten, ondanks de beperkingen die zij nog ondervindt.
4. In hoger beroep heeft appellantes gemachtigde herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat de geduide functies voor haar niet geschikt zijn.
5.1. De Raad overweegt dat namens appellante, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten naar voren zijn gebracht. De Raad is het eens met het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
5.2. In een laat stadium in hoger beroep, daags voor de zitting, heeft appellante nog een pakket - deels bekende - medische stukken overgelegd, waaruit de Raad geen andere conclusie kan trekken dan dat appellante, zoals door het Uwv overigens ook niet wordt ontkend, inderdaad gezondheidsklachten heeft, maar dat die klachten niet objectiveerbaar zijn. De meest recente informatie van de neurologen E.H. van Keeken en K. Lemmen en de chirurg J. Seegers uit 2007 en 2008 vermeldt expliciet dat er geen behandelbare afwijkingen zijn gediagnosticeerd en dat er voor appellantes klachten geen verklaring kan worden gevonden.
5.3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) F. Heringa.
CVG