ECLI:NL:CRVB:2009:BK3416
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarbij haar uitkering was herzien van 80-100% naar 35-45% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het bezwaar van appellante gegrond verklaard, maar het Uwv had na deze uitspraak opnieuw een besluit genomen waarin het bezwaar opnieuw ongegrond werd verklaard. De rechtbank onderschreef de medische en arbeidskundige grondslag van dit besluit.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de toestand van appellante is verbeterd ten opzichte van eerdere beoordelingen in 2002 en 2004. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zouden kunnen betwisten. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende overtuigend heeft aangetoond dat appellante, met de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 januari 2006, in staat is om de geduide functies uit te oefenen.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.