ECLI:NL:CRVB:2009:BK3416

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1805 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarbij haar uitkering was herzien van 80-100% naar 35-45% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het bezwaar van appellante gegrond verklaard, maar het Uwv had na deze uitspraak opnieuw een besluit genomen waarin het bezwaar opnieuw ongegrond werd verklaard. De rechtbank onderschreef de medische en arbeidskundige grondslag van dit besluit.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de toestand van appellante is verbeterd ten opzichte van eerdere beoordelingen in 2002 en 2004. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zouden kunnen betwisten. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende overtuigend heeft aangetoond dat appellante, met de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 januari 2006, in staat is om de geduide functies uit te oefenen.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

09/1805 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 februari 2009, 07/4487
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.G. Matze hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Matze. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 22 maart 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 augustus 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 17 april 2007 het door appellante tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft – voor zover in het kader van deze procedure van belang – overwogen dat uit de verzekeringsgeneeskundige rapportages onvoldoende blijkt dat de medische situatie van appellante op de datum in geding is verbeterd ten opzichte van de eerdere beoordelingen in 2002 en 2004, zodat de verschillen in belastbaarheid zoals die naar voren komen uit de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 juli 2002 en de FML van 9 januari 2006, onvoldoende zijn gemotiveerd.
1.3. Ter uitvoering van de uitspraak van 17 april 2007 heeft het Uwv op 5 juni 2007 een nieuw besluit (bestreden besluit) genomen, waarbij de bezwaren van appellante opnieuw ongegrond zijn verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit met de toelichtingen van de bezwaarverzekeringsarts van 3 mei 2007 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 mei 2007 op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust.
3. In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat nog steeds onvoldoende is gemotiveerd waarom zij meer arbeidsgeschikt is geacht dan in het verleden, nu uit de geneeskundige rapportages niet blijkt dat haar gezondheidstoestand is verbeterd.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. In de geneeskundige rapporten, waaronder de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 3 mei 2007 en 19 mei 2009, is naar het oordeel van de Raad voldoende gemotiveerd dat de toestand van appellante is verbeterd ten opzichte van de arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen in 2002 en 2004. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn beoordeling onder meer het dagverhaal van appellante betrokken. Daarnaast heeft hij laten meewegen dat zij op de datum in geding niet onder behandeling was en geen medicatie gebruikte, terwijl zij zich op dat moment redelijk wist te handhaven. Tevens heeft hij gemotiveerd het standpunt betrokken dat bij de vorige beoordeling mogelijk te zware beperkingen zijn aangenomen op basis van de toen gestelde diagnose. De Raad schaart zich achter deze bevindingen. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding zouden kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen.
4.3. Op basis van de gedingstukken is de Raad tevens van oordeel dat door het Uwv voldoende overtuigend is onderbouwd dat appellante met de voor haar in de FML van 9 januari 2006 opgenomen beperkingen in staat moet worden geacht de geduide functies uit te oefenen.
4.4. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.J. van der Torn.
TM