ECLI:NL:CRVB:2009:BK3371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-238 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAZ-uitkering en beoordeling van psychische klachten

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAZ-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als zelfstandig bloemist werkte, had in januari 2000 een WAZ-uitkering aangevraagd vanwege psychische en lichamelijke klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 november 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de medische informatie in het dossier, hoewel schaarser, geen aanleiding geeft om meer of zwaardere beperkingen voor appellante vast te stellen. Het rapport van de deskundige De Lange, dat de psychische situatie van appellante beoordeelt, wordt door de Raad onderschreven. De Raad wijst de kritiek van appellante op het rapport af, omdat het onderzoek voldoende uitgebreid is geweest en de conclusies van de deskundige concludent zijn. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat appellante met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% recht heeft op een WAZ-uitkering. De Raad ziet geen reden voor een nader onderzoek door een deskundige en concludeert dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, moet worden bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/238 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2008, 04/5055 WAZ (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. van Andel, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 2 oktober 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar voornoemde raadsvrouw. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. van Kuilenburg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van het volledige procesverloop en de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraken die in deze procedure tussen partijen al zijn gedaan, te weten de uitspraak van de rechtbank van 17 april 2002, 01/3961 en de uitspraak van de Raad van 5 september 2003, 02/2511, alsmede naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante is werkzaam geweest als zelfstandig bloemist. Zij heeft op
21 januari 2000 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aangevraagd omdat zij in verband met psychische en lichamelijke klachten niet meer in staat was haar beroep uit te oefenen. Zij is door de verzekeringsarts
E. Schoonderwoerd op het spreekuur gezien. Hij is van mening dat appellante vanaf 13 augustus 1998 beperkingen heeft ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden die hij heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 februari 2000. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens een aantal functies geduid, die appellante naar zijn mening met haar beperkingen nog zou moeten kunnen uitoefenen. Met deze functies kan zij meer verdienen dan zij deed met haar werk als bloemist, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante werd vastgesteld op minder dan 25%.
1.3. Bij besluit van 21 maart 2000 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een WAZ-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 17 oktober 2001 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Dit besluit is door de rechtbank bij uitspraak van 17 april 2002 vernietigd, welke uitspraak door de Raad op
5 september 2003 is bevestigd.
1.4. De bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven heeft vervolgens de belastbaarheid van appellante opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat het eerder opgestelde belastbaarheidspatroon moet worden aangepast op het item hand- en vingergebruik. Greven heeft daarop een nieuw belastbaarheidspatroon d.d. 2 juli 2004 opgesteld, waarin een aantal beperkingen is opgenomen terzake van psychisch belastende factoren, die zijn overgenomen uit het door Schoonderwoerd opgestelde belastbaarheidspatroon. Hij acht appellante matig beperkt op de aspecten werken onder tijdsdruk, conflicterendefunctie-eisen, conflicthantering en verantwoordelijkheid, afbreukrisico. De bezwaararbeidsdeskundige heeft daarop een aantal nieuwe functies voor appellante geduid. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de WAZ blijft daarmee minder dan 25%.
1.5. Bij besluit van 8 september 2004, het in dit geding door appellante bestreden besluit, heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 21 maart 2000 opnieuw ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 8 september 2004 op 1 augustus 2005 ter zitting behandeld en vervolgens het onderzoek heropend om het advies van een deskundige, een psychiater, in te winnen. Op 16 september 2005 heeft de rechtbank de psychiater T.A. Wouters verzocht van verslag en advies te dienen. Deze psychiater heeft appellante op 11 april 2006 onderzocht. Ondanks diverse telefonische en schriftelijke herinneringen, de laatste op 4 maart 2008, heeft Wouters geen rapport aan de rechtbank gezonden. De rechtbank heeft vervolgens de psychiater A.W. de Lange als deskundige benoemd, die appellante op 21 april 2008 heeft onderzocht en daarvan bij rapport van 30 mei 2008 verslag heeft gedaan. De Lange heeft aangegeven dat hij instemt met de psychische beperkingen zoals die door Greven zijn geformuleerd.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 8 september 2004 gegrond verklaard en het besluit vernietigd. De rechtbank heeft – voor zover thans nog van belang – bepaald dat aan appellante met ingang van 11 augustus 1999 een uitkering ingevolge de WAZ toekomt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% en voorts dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet het advies van de deskundige De Lange niet te volgen en dat ook overigens de arbeidsbeperkingen van appellante door het Uwv juist zijn vastgesteld. Appellante moet in staat worden geacht de geduide functies uit te oefenen, maar omdat het Uwv ten onrechte bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit er van is uitgegaan dat appellante nog steeds in staat is om, zoals voorheen, 68 uur per week te werken, heeft de rechtbank na een herberekening het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 44,08%, wat correspondeert met de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
2.3. De rechtbank heeft het Uwv voorts veroordeeld tot vergoeding van renteschade en tot vergoeding aan appellante van de geleden schade door overschrijding van de redelijke termijn door het Uwv ten bedrage van € 600,-, alsmede tot vergoeding van de proceskosten van appellante met bepaling dat ook het griffierecht dient te worden vergoed. De rechtbank heeft het onderzoek heropend ter voorbereiding van een uitspraak over de vergoeding van de schade als gevolg van de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase en heeft in die procedure de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en zich daarbij uitdrukkelijk beperkt tot de beslissing van de rechtbank om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vast te stellen op 35 tot 45% en tot de overweging van de rechtbank in 2.4 van de aangevallen uitspraak, dat het Uwv de arbeidsbeperkingen van appellante die samenhangen met haar psychische klachten met betrekking tot de in dit geding relevante datum 11 augustus 1999 juist heeft vastgesteld. Namens appellante is gemotiveerd gesteld dat het rapport van de deskundige De Lange de beslissing van de rechtbank niet kan dragen. Appellante zelf heeft nog benadrukt dat zij het zeer betreurt dat de psychiater Wouters niet in staat is geweest tijdig advies uit te brengen omdat zij veel vertrouwen heeft in het door hem verrichte onderzoek. Zij meent dat het rapport van De Lange wat betreft zorgvuldigheid en deskundigheid ernstige gebreken vertoont.
3.2. Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak en heeft bij besluit van 13 februari 2009 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak aan appellante per 11 augustus 1999 een WAZ-uitkering toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
4.1. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of het Uwv te geringe beperkingen heeft vastgesteld in verband met de psychische klachten die appellante op 11 augustus 1999 had. De Raad stelt vast dat het dossier weinig medische informatie bevat die betrekking heeft op de psychische toestand van appellante in die periode. Er is een brief van 21 februari 2000 van appellante waarin zij de uitslag vermeldt van een neurologisch onderzoek, waaruit blijkt dat een carpaal tunnelsundroom (CTS) is vastgesteld en voorts de uitslag van de foto’s die van haar rug zijn gemaakt. Verder bevat het dossier een brief van haar huisarts C.P. van Lidt de Jeude van 26 februari 2001, waarin deze noteert dat appellante op 29 december 1999 bij hem is geweest met klachten passend bij het chronisch vermoeidheidssyndroom c.q. surmenage.
4.2. Naast enkele andere brieven van behandelaars die vooral de longklachten en de CTS klachten van appellante betreffen, is er nog een brief van haar longarts I. Kok van 19 februari 2002, die noteert dat appellante sinds maart 2001 wordt begeleid door een psycholoog van het astmacentrum Heideheuvel, die op grond van zijn bevindingen de diagnose burn-out stelt, aldus Kok, ten gevolge van jarenlang ontkennen en negeren van lichamelijke symptomen en het overlijden van beide ouders binnen een jaar, waardoor een normaal rouwproces niet kon plaatsvinden. “Zij wordt hiervoor behandeld, en de situatie lijkt zich langzaam te verbeteren”. Het dossier bevat geen informatie van de genoemde psycholoog.
4.3. Ook is nog een brief d.d. 18 augustus 2008 van de psycholoog M. Munneke Smeets overgelegd. Daarin geeft deze aan dat appellante sinds maart 2008 in therapie is bij de psychologenpraktijk na een traumatisch ongeval in haar huis waarbij iemand om het leven is gekomen. De psychologe schrijft onder haar conclusie dat appellante in de afgelopen tien jaar een opvolging van levensgebeurtenissen heeft meegemaakt, die samen met haar intensieve werkzaamheden hebben geleid tot chronische depressieve en spanningsklachten, passend bij een burnout. “Cliënte heeft een borderline persoonlijkheidsstructuur, onder hoge druk of intimiteit zal dit tot uiting komen in relaties met mensen. Zij heeft echter geen persoonlijkheidsstoornis”.
4.4. Deskundige De Lange beschikte over alle medische informatie uit het dossier, behalve de in de vorige overweging genoemde brief. Hij heeft met appellante blijkens zijn rapport op 21 april 2008 een gesprek van twee uur gevoerd en daarvan verslag gedaan. De deskundige heeft als diagnose gesteld dat appellante leed aan een chronische aanpassingsstoornis. Deze diagnose heeft hij onderbouwd in zijn “diagnostische conclusie en beschouwing”. Daaruit blijkt dat hij voor de beoordeling van het psychische toestandsbeeld van appellante op 11 augustus 1999 meer waarde hecht aan het verslag van het onderzoek dat de verzekeringsarts Schoonderwoerd op 12 januari 2000 heeft verricht, dan aan het verhaal dat appellante hemzelf vertelt. “Dit ook niet in de laatste plaats omdat de verhoudingen toen nog niet zo op scherp stonden”.
4.5. Volgens vaste jurisprudentie kan de bestuursrechter het zorgvuldig tot stand gekomen, gemotiveerde en concludente oordeel van de door hem ingeschakelde deskundige in beginsel volgen. Van de zijde van appellante is het rapport van de deskundige bekritiseerd. Onder meer is gesteld dat het onderzoek heeft plaatsgevonden kort na een traumatische gebeurtenis, het dodelijke ongeval in haar huis, zonder dat dit door de deskundige is vermeld. Ook overigens is van de zijde van appellante aangevoerd dat het rapport onzorgvuldig is voorbereid en niet blijk geeft van een deskundig oordeel.
4.6. Duidelijk is, dat het onderzoek door de deskundige bijna negen jaar na de voor dit geding relevante datum heeft plaats gehad. Uit de diverse gedingstukken blijkt, dat de psychische situatie van appellant sinds 1999 niet stabiel is geweest, wat het trekken van conclusies met betrekking tot die datum op basis van een later verricht psychiatrisch onderzoek aanzienlijk bemoeilijkt, zo niet onmogelijk maakt. De deskundige was zich daarvan kennelijk ook bewust, mede gelet op zijn keuze om aan het eerste verzekeringsgeneeskundige onderzoek veel waarde te hechten.
4.7. De Raad stelt vast dat voor appellante door de (bezwaar)verzekeringsartsen een aantal beperkingen is geformuleerd die verband houden met de psychische klachten van appellante in 1999. De (bezwaar)verzekeringsartsen menen dat appellante daarmee niet tekort wordt gedaan. De Raad is van oordeel dat de – weliswaar schaarse – medische informatie in het dossier die betrekking heeft op de psychische situatie van appellante, geen aanleiding lijkt te vormen om meer of zwaardere beperkingen voor appellante op te nemen. Dat appellante destijds niet onder behandeling was van een psycholoog of psychiater vormt op zich geen reden om te concluderen dat geen sprake was van ernstiger beperkingen, maar biedt ook geen houvast om daarvan wel uit te gaan. Naar het oordeel van de Raad bevestigt het rapport van de deskundige De Lange, daargelaten de wijze waarop dat rapport uiteindelijk tot stand is gekomen, niet het standpunt van appellante dat haar beperkingen zijn onderschat.
4.8. Daarbij onderschrijft de Raad niet de kritiek die van de zijde van appellante op het rapport is geleverd, nu het onderzoek voldoende uitgebreid is geweest, appellante geeft zelf ook aan dat het langdurig was, en de door de deskundige getrokken conclusies in het licht van de onderzoeksgegevens en de beschouwing, naar het oordeel van de Raad voldoende concludent zijn. De Raad betreurt evenals appellante dat de procedure bij de rechtbank zo veel tijd in beslag heeft genomen, wat in betekenende mate is veroorzaakt door het uitblijven van het rapport van de psychiater Wouters, en dat fors heeft bijgedragen aan het probleem van de retrospectieve beoordeling waarvoor De Lange vervolgens is gesteld. Mede in het licht van de overige beschikbare gegevens ziet de Raad, evenals de rechtbank, echter geen reden het advies van De Lange niet te volgen. Voor een nader onderzoek door een deskundige ziet de Raad dan ook geen reden.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter, en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.J. van der Torn.
EK