[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 juni 2008, 07/3162
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 november 2009
Namens appellante heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2009. Appellante is niet verschenen, zoals was aangekondigd. Het Uwv was vertegenwoordigd door F. Meijer.
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 april 2007, waarbij het Uwv heeft beslist dat voor appellante ingaande 5 maart 2007 geen recht op uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, niet-ontvankelijk verklaard.
1.2. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat niet betwist is dat appellante de voor het indienen van het bezwaarschrift geldende termijn van zes weken niet in acht heeft genomen en dat dit verzuim niet verschoonbaar moet worden geacht.
2. In hoger beroep is – voor zover in deze procedure relevant – aangevoerd dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar door de rechtbank niet zorgvuldig is gebeurd nu de rechtbank eerst laat in de procedure kenbaar heeft gemaakt dat zij ter zitting alsnog de niet-onvankelijkheid aan de orde zou stellen. Daarnaast heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat uit de medische stukken genoegzaam blijkt dat zij dusdanig kampte met psychische en sociale problemen, dat de termijnoverschrijding op medische en sociale gronden als verschoonbaar dient te worden aangemerkt. Ten slotte is aangevoerd dat het voor risico van het Uwv moet komen dat, waar het besluit op bezwaar van 9 oktober 2007 er melding van maakt dat de bezwaarverzekeringsarts van oordeel is dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, dit oordeel blijkbaar nu niet meer met een rapport kan worden onderbouwd.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Allereerst overweegt de Raad dat de vraag naar de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift een vraag van openbare orde is en door de bestuursrechter ambtshalve getoetst wordt, waarbij hij zelfstandig tot een oordeel komt. De mening van een (bezwaar)verzekeringsarts dan wel het in het besluit op bezwaar door het Uwv ingenomen standpunt over de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding is in dat verband voor de bestuursrechter niet bindend.
3.2. De Raad begrijpt de grief met betrekking tot de gestelde niet zorgvuldige gang van zaken bij de rechtbank voorafgaande aan het sluiten van het onderzoek ter zitting aldus, dat sprake zou zijn van handelen door de rechtbank in strijd met de goede procesorde.
3.2.1. Uit de gedingstukken blijkt dat de rechtbank partijen bij aangetekend schrijven van 5 maart 2008 er van in kennis heeft gesteld dat het beroep zal worden behandeld ter zitting van 25 april 2008. Daarbij is gewezen op de tiendagentermijn als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2.2. Bij brief van 11 april 2008 heeft de gemachtigde van appellante een rapport van 9 april 2008 van het Sociaal Psychiatrisch Behandelcentrum Woerden ingediend.
3.2.3. Bij brief van 21 april 2008 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde van appellante geïnformeerd dat bij het Uwv nadere informatie is gevraagd omtrent het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding en dat tijdens de zitting van 25 april 2008 mogelijk de ontvankelijkheid van het bezwaar aan de orde zal komen. Op 21 april 2008 is eveneens het blijkbaar op die dag bij de rechtbank binnengekomen faxbericht van 18 april 2008 van het Uwv op antwoord van vragen van de rechtbank, aan de gemachtigde doorgezonden.
3.2.4. Bij brief van eveneens 21 april 2008 heeft het Uwv middels inzending van het rapport van 18 april 2008 van bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink gereageerd op voornoemd rapport van het Sociaal Psychiatrisch Behandelcentrum Woerden.
3.2.5. De Raad stelt voorop dat de rechtbank in strijd kan komen met de goede procesorde door ontvankelijkheids-vragen eerst ter zitting aan de orde te stellen, nu partijen zich daarop alsdan niet zullen hebben kunnen voorbereiden. Het kan dan aangewezen zijn dat de rechtbank gebruik maakt van haar bevoegdheid tot schorsing van het onderzoek ter zitting, als bedoeld in artikel 8:64 van de Awb, om partijen desgewenst in de gelegenheid te stellen zich nader over de ontvankelijkheids-kwestie uit te laten.
3.2.6. In onderhavige procedure is de mogelijkheid dat ter zitting de vraag met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar aan de orde kan worden gesteld, vier dagen voorafgaand aan de zitting van 25 april 2008 aan partijen bekend gemaakt.
3.2.7. Het door de Raad bij de rechtbank opgevraagde proces-verbaal van de zitting van 25 april 2008 is niet voorhanden; volgens het schrijven van de griffier van de rechtbank van 6 mei 2009 is het proces-verbaal in het ongerede geraakt.
3.2.8. De vertegenwoordiger van het Uwv ter zitting van de Raad, heeft desgevraagd aangegeven dat uit de aantekeningen van zijn collega die bij de zitting van 25 april 2008 van de rechtbank aanwezig was, niet kan worden afgeleid dat namens appellante toen een verzoek om aanhouding of een bewijsaanbod ter zake van de mogelijke verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is gedaan.
3.2.9. Nu appellante vier dagen voorafgaand aan de zitting op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid dat de ontvankelijkheid ter zitting aan de orde zal worden gesteld en niet gesteld of gebleken is dat zij (tevergeefs) gevraagd heeft om aanhouding of schorsing van het onderzoek ter terechtzitting om alsnog stukken te overleggen die haar stelling inzake de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding onderbouwen, bestaat geen grond voor het oordeel dat appellante ontoelaatbaar in haar procesvoering is bemoeilijkt. De grief dat de rechtbank in strijd is gekomen met de eisen van een behoorlijke procesvoering kan derhalve niet slagen.
3.3. Het oordeel van de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, kan de Raad onderschrijven.
3.3.1. Uit de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak genoemde stukken blijkt inderdaad niet dat appellante door haar psychische gezondheidstoestand niet in staat was zelf tijdig een (voorlopig) bezwaarschrift in de dienen of namens haar, bijvoorbeeld door haar hulpverleners of door kennissen of buren, te laten indienen. De ernst van de psychische problemen en de door de behandelend sector gestelde diagnose brengen de onmogelijkheid daartoe op zich niet met zich mee.
3.3.2. De Raad overweegt ten slotte dat ook in hoger beroep de aangekondigde aanvullende medische gegevens ter onderbouwing van de gestelde verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, niet zijn geproduceerd.
3.4. Het voorgaande brengt met zich dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak moet derhalve worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2009.