[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 juli 2007, 06/7118 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 29 oktober 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft daarna nog enkele brieven aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2009. Appellant is daarbij, met kennisgeving, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
1.1. Appellant, geboren op 21 mei 1939, heeft zich in januari 1998 vanuit Nederland gevestigd op de Filippijnen. Aldaar heeft hij van 1 januari 1990 tot en met 30 september 1992 en van 1 oktober 1993 tot en met 30 september 1995 bijstand ontvangen in de kosten van levensonderhoud op grond van artikel 82 van de Algemene Bijstandswet (ABW) teneinde hem in de gelegenheid te stellen zijn activiteiten op de Filippijnen definitief te beëindigen. In oktober 1995 is appellant teruggekeerd naar Nederland.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 13 november 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant gegrond verklaard dat was gericht tegen het besluit van 2 juni 2006, waarbij aan appellant met ingang van 1 mei 2005 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) was toegekend ter hoogte van 76% van het pensioen voor een alleenstaande ouder met een kind jonger dan 18 jaar. De Svb heeft in het bestreden besluit overwogen dat appellant niet verzekerd is geweest krachtens de AOW van 19 juli 1960 tot en met 31 december 1961 en van 28 januari 1988 tot en met 23 oktober 1995. De hoogte van het AOW-pensioen is met ingang van 1 mei 2004 nader vastgesteld op 82% van het pensioen voor een alleenstaande ouder met een kind jonger dan 18 jaar.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant gedurende het ontvangen van de bijstand op de Filippijnen niet verzekerd is geweest krachtens de AOW, omdat hij toen geen ingezetene is geweest van Nederland en in de gedurende die periode van toepassing zijnde Besluiten inzake de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden ingevolge de volksverzekeringen geen grondslag voor verplichte verzekering van appellant kan worden gevonden.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij gedurende de tijdvakken waarin hij bijstand heeft ontvangen, terwijl hij op de Filippijnen was gevestigd, verzekerd is geweest krachtens de AOW, zodat zijn ouderdomspensioen op een hoger percentage vastgesteld dient te worden. Daarbij heeft hij aangegeven dat de Svb een hardheidsclausule dient toe te passen en dat sprake is van ongelijke behandeling ten opzichte van personen die in Nederland een bijstandsuitkering ontvangen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt voorop dat tussen partijen slechts in geschil is of appellant verplicht verzekerd is geweest krachtens de AOW gedurende de tijdvakken waarin hij, vanaf 1 januari 1990 tot 1 oktober 1995, gevestigd op de Filippijnen bijstand krachtens de ABW heeft ontvangen.
4.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat appellant gedurende de in geschil zijnde tijdvakken niet verplicht verzekerd is geweest krachtens artikel 6 van de AOW, omdat appellant toen op de Filippijnen woonde en geen ingezetene van Nederland was. Het middelpunt van het maatschappelijk leven van appellant lag toen immers niet in Nederland.
4.3. Ook op grond van de gedurende dit tijdvak van toepassing zijnde Besluiten inzake de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden ingevolge de volksverzekeringen was appellant niet verplicht verzekerd krachtens de AOW. Op grond van die Besluiten werden weliswaar personen wonend buiten Nederland, die bepaalde Nederlandse uitkeringen ontvingen en voldeden aan enkele nadere voorwaarden, verplicht verzekerd geacht ingevolge de volksverzekeringen, maar in die Besluiten wordt bijstand krachtens de ABW niet genoemd als één van die uitkeringen.
4.4. Ten aanzien van de door appellant gestelde ongelijke behandeling met personen die in Nederland bijstand ontvingen, merkt de Raad nog op dat de verzekering krachtens de AOW in die gevallen niet gekoppeld is aan het ontvangen van bijstand in Nederland, maar aan het ingezetenschap van Nederland. Aan die voorwaarde voldeed appellant gedurende de in geschil zijnde tijdvakken niet.
4.5. Ten slotte wijst de Raad erop dat de AOW niet voorziet in een hardheidsclausule, als door appellant bepleit.
4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2009.
(get.) M.M. van der Kade.