ECLI:NL:CRVB:2009:BK3075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2905 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op WAO-uitkering en terugvordering na herberekening maatmaninkomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die als elektricien werkte tot 1994, meldde zich ziek in 1995 en ontving vanaf 1996 een WAO-uitkering. In 2007 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering van appellant stopgezet en een bedrag van € 376,49 teruggevorderd wegens onverschuldigde betaling. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank Utrecht verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, terwijl de rechtsgevolgen in stand bleven.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende inzicht bood in de berekening van het maatmaninkomen. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de vaststelling van het maatmaninkomen door de bezwaararbeidsdeskundige, ondanks het wisselende arbeidspatroon van appellant. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het Uwv in zijn besluiten niet onterecht had gehandeld.

De Raad besloot dat er geen aanleiding was om een partij te veroordelen in de proceskosten van de andere partij. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 november 2009, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigde, voor zover deze was aangevochten.

Uitspraak

08/2905 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 april 2008, 07/1508 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij overgelegd een beslissing op bezwaar van 17 juni 2008
Het Uwv heeft bij brief van 3 juli 2007 (lees: 2009) een vraag van de Raad beantwoord en bij brief van 11 augustus 2009 een nadere vraag.
Appellant heeft ook op de nadere vraagstelling van de Raad gereageerd en daarbij enkele bijlagen overgelegd.
Appellant heeft nog een stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2009.
Partijen – het Uwv met kennisgeving – zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als elektriciën tot 26 september 1994 en meldde zich op 31 maart 1995 ziek vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet. Aan appellant is bij besluit van 2 oktober 1996 met ingang van 29 maart 1996 onder andere een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% op basis van een dagloon van fl. 118,64. Met ingang van 1 december 1998 is appellant werkzaam in het kader van de Wet sociale werkvoorziening en werden de inkomsten zonodig met toepassing van artikel 44 van de WAO gekort op de WAO-uitkering.
2. Het Uwv heeft bij besluit van 6 februari 2007 aan appellant meegedeeld dat, uitgaande van inkomsten uit arbeid van € 9,55 per uur en een maatmaninkomen van € 9,42 per uur, zijn WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2007 niet werd betaald. Het Uwv heeft voorts bij besluit van 7 februari 2007 de onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 1 januari tot en met 31 januari 2007 ten bedrage van € 376,49 bruto van appellant teruggevorderd.
3. Het Uwv heeft bij besluit van 29 mei 2007 de door appellant tegen de in overweging 2 vermelde besluiten gemaakte bezwaren betreffende het maatmaninkomen en het bruto terugvorderen gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 7 februari 2007 wat betreft de bruto terugvordering ingetrokken, deze bepaald op € 242,73 netto en de besluiten van 6 en 7 februari 2007 voor het overige gehandhaafd.
4. Het Uwv heeft na de schorsing door de rechtbank van het onderzoek ter zitting op 1 november 2007, bij brief van 20 november 2007 het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk van 12 november 2007 overgelegd. Van Wijk ging, naar aanleiding van de gegevens van de werkgever waaruit een wisselend arbeidspatroon bleek, evenals de arbeidsdeskundige C.J.W.M. Wiggerman op 28 mei 1996 uit van een werkweek van 35 uur en berekende het maatmaninkomen per 1 januari 2007 op € 9,87. Volgens het Uwv leidde deze herberekening niet tot wijziging van het kortingsbesluit van 6 februari 2007.
5.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 29 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens besliste de rechtbank over teruggave aan appellant van het griffierecht.
5.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant in beroep zich alleen keerde tegen het door het Uwv vastgestelde maatmaninkomen en overwoog dat het in overweging 4 vermelde rapport van Van Wijk voldoende inzichtelijk was en dat zij geen aanknopingspunten zag om de berekening daarin van het maatmaninkomen voor onjuist te houden. Omdat dit rapport eerst in de beroepsfase werd overgelegd, zag de rechtbank aanleiding te beslissen als in 5.1 is weergegeven.
5.3. Ten slotte overwoog de rechtbank dat het besluit van het Uwv van 5 september 2007, dat niet naar het juiste adres van appellant was verzonden en waarbij het Uwv weigerde terug te komen van het op 2 oktober 1996 vastgestelde dagloon, buiten het onderhavige geding viel.
6.1. Naar aanleiding van het hoger beroep, waarin appellant – naar de Raad begrijpt – zich uitsluitend keert tegen het oordeel van de rechtbank over de vaststelling door Van Wijk van het maatmaninkomen en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de hoogte van zijn uitkering, overweegt de Raad dat hij, evenals de rechtbank in beroep, geen aanknopingspunten heeft gezien voor het oordeel dat Van Wijk tot een onjuiste vaststelling is gekomen. Uit de gegevens van de werkgever, die Van Wijk mede in aanmerking heeft genomen, heeft de Raad ook niet kunnen afleiden dat appellant 40 in plaats van ten hoogste 35 uur per week werkzaam was in zijn in overweging 1 vermelde functie.
6.2. Ten overvloede overweegt de Raad dat uit het dossier blijkt dat het besluit van 5 september 2007 op 20 november 2007 naar het juiste adres was verzonden, dat het Uwv op 17 juni 2008 het bezwaar van appellant ongegrond heeft verklaard en dat ook deze besluitvorming buiten de omvang van het onderhavige geding valt.
6.3. Uit overweging 6.1 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de proceskosten van een andere partij.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) A.E. van Rooij.
KR