ECLI:NL:CRVB:2009:BK3059
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 april 2008, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv werd gegrond verklaard. Het Uwv had in dat besluit vastgesteld dat appellante per 2 oktober 2006 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.H. Visser, heeft hoger beroep ingesteld, omdat zij het niet eens was met de vastgestelde beperkingen van medische aard en vreesde dat dit in de toekomst tegen haar zou worden gebruikt.
Tijdens de zitting op 25 september 2009 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar ingediend, waarin werd vastgesteld dat appellante per 2 oktober 2006 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid op dat moment tussen de 80 en 100% werd geschat. De Raad oordeelde dat het Uwv met dit nieuwe besluit volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellante. Hierdoor had appellante met het hoger beroep niets meer te winnen, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
De Raad benadrukte dat de herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid een nieuwe medische beoordeling vereist, en dat het belang bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak vervalt als er geen procesbelang meer is. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 644,-, en heeft bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 107,- aan haar vergoedt. De uitspraak werd gedaan op 6 november 2009.