[Appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 juli 2008, 07/3093 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 november 2009
Namens appellant heeft mr. F.I. Piternella, advocaat te Dongen, hoger beroep ingesteld en daarbij een ongedateerde brief ingediend van behandelend psychiater dr. H.L. de Windt.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een rapportage van 22 september 2008 van bezwaarverzekeringsarts L. Greveling overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is – met kennisgeving – niet verschenen.
1.1. Appellant was werkzaam als [naam functie] bij [naam B.V.] toen hij zich met ingang van 7 februari 2005 ziek meldde in verband met spanningsklachten.
1.2. Appellant is in het kader van de beoordeling van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 22 november 2006 onderzocht door de verzekeringsarts R. van der Vlies. In een rapport van 23 november 2006 vermeldde Van der Vlies dat appellant in staat is om duurzaam arbeid te verrichten in het vrije bedrijf, zij het met beperkingen als gevolg van verminderde psychische spankracht. Van der Vlies zag gezien zijn onderzoeksbevindingen geen aanleiding om appellant in fysiek opzicht te beperken. Zijn conclusie was dat appellant in staat moest worden geacht tot werkzaamheden zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, waarin geen sprake is van conflicthantering (anders dan telefonisch of schriftelijk) en waarin geen leidinggevende aspecten voorkomen, hetgeen hij vastlegde in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op 19 december 2006 heeft Van der Vlies in reactie op een door appellant ingediend schrijven van 4 december 2006 van de behandelend psycholoog dr. F.C.E. van Knippenberg aan appellant medegedeeld dat de informatie van de psycholoog geen aanleiding geeft tot aanpassen van de FML. Vervolgens werd bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding vastgesteld dat het loonverlies ongeveer 21% bedroeg. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 28 december 2006 vastgesteld dat er voor appellant met ingang van
5 februari 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA.
2. In de bezwaarprocedure sprak de bezwaarverzekeringsarts Greveling appellant tijdens de hoorzitting op 2 april 2007. Greveling concludeerde in een rapport van dezelfde datum dat er geen redenen waren om af te wijken van de conclusies van Van der Vlies ten aanzien van de psychische belastbaarheid. Wel zag Greveling aanleiding om de FML aan te passen in verband met de (al langer bestaande) astmaklachten en de allergie voor latex. Deze beperkingen zijn opgenomen in de FML van 3 april 2007. De bezwaararbeids-deskundige W. Heijmans stelde op 4 juni 2007 op basis van een gewijzigde functieduiding vast dat er sprake was van een loonverlies van ongeveer 22%. Vervolgens verklaarde het Uwv bij besluit van 11 juni 2007 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 december 2006 ongegrond.
3.1. In beroep tegen het besluit van 11 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit) stelde appellant dat de FML onjuist is ingevuld en dat hij de door het Uwv aan de schatting ten grondslag gelegde functies als een belediging ervaart na bijna 20 jaar als zelfstandig ondernemer te hebben gefunctioneerd.
3.2.1. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond.
3.2.2. De rechtbank zag geen aanknopingspunt voor het oordeel dat door het Uwv de belastbaarheid van appellant zou zijn overschat. De rechtbank overwoog daartoe dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten. Verder stelde de rechtbank vast dat de bezwaararbeidsdeskundige bij de beoordeling van de passendheid van de functies alle signaleringen heeft toegelicht. Gelet op deze toelichting was de rechtbank voldoende overtuigd dat de functies passend zijn.
4.1. In hoger beroep is door appellant informatie van psychiater De Windt overgelegd. Daarin is aangegeven dat er tekenen zijn van een zich langzaam ontwikkelend paranoïde waansysteem, dat zo hardnekkig lijkt ingeworteld dat het min of meer ernstige psycho-pathologische aspecten begint te vertonen. Verdere psychiatrische stoornissen werden bij appellant niet aangetroffen, aldus De Windt.
4.2. In het verweerschrift gaf het Uwv aan dat de verzekeringsarts bij de medische beoordeling de beschikking had over recente informatie van de psycholoog bij wie appellant ten tijde van de datum in geding onder behandeling was. Verder heeft het Uwv verwezen naar het commentaar van bezwaarverzekeringsarts Greveling op de informatie van De Windt waarin de bezwaarverzekeringsarts aangaf dat appellant voor het eerst is gezien door De Windt op 6 juni 2008, een jaar en vier maanden na de datum in geding (5 februari 2007). Uit deze informatie kan naar de mening van Greveling niet worden afgeleid dat ook op de datum in geding reeds sprake was van de door De Windt genoemde problematiek.
5.1. De Raad stelt voorop, gelet op de in hoger beroep aangevoerde gronden en hetgeen de gemachtigde desgevraagd ter zitting heeft verklaard, dat het hoger beroep is beperkt tot de medische grondslag van het bestreden besluit.
5.2. De Raad heeft in het hoger beroep van appellant geen aanknopingspunten gezien voor een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank heeft gegeven. Ook de Raad stelt vast dat Van der Vlies en Greveling de beschikbare medische gegevens in hun oordeelsvorming hebben betrokken. Voorts komt uit de in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend psychiater weliswaar naar voren dat in 2008 tekenen van een paranoïde waansysteem zijn ontstaan, doch ten tijde van het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts was hiervan nog geen sprake. De verzekeringsarts heeft rekening gehouden met een verminderde psychische spankracht, en dit standpunt is door de bezwaarverzekeringsarts bevestigd. Van een overschatting van de belastbaarheid is de Raad al met al niet gebleken.
5.3. De overweging 5.1. en 5.2 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2009.