[Appellante]., gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 mei 2008, 07/1593 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Aan het geding heeft voorts als partij deelgenomen [naam werknemer], wonende te Leerdam, (hierna: de werknemer).
Datum uitspraak: 30 oktober 2009
Namens appellante heeft M. Knol, thans werkzaam bij Partnerconsult Adviesgroep B.V. te Opijnen, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft de werknemer te kennen gegeven wel als partij aan het geding in hoger beroep te willen deelnemen, maar geen toestemming te geven om zijn medische gegevens aan appellante ter kennis te brengen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens de werknemer heeft mr. J.W. Aartsen, advocaat te Utrecht, gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om een schriftelijke uiteenzetting als bedoeld in artikel 8:43, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te geven.
Het door appellante ingediende verzoek om tijdens de zitting een tweetal dvd’s af te spelen, is door de Raad bij brief van 23 juli 2009 vooralsnog afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2009. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Knol. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.A. Kneefel. De werknemer is met voorafgaand bericht niet verschenen.
1.1. De werknemer is bij appellante in dienst geweest als schoonmaker voor – laatstelijk – 17,5 uur per week. Naast het dienstverband bij appellante had de werknemer een tweede dienstverband bij een andere werkgever, eveneens als schoonmaker.
1.2. De werknemer is op 13 april 2004 uitgevallen voor zijn werkzaamheden bij de andere werkgever. Op 5 oktober 2004 is hij eveneens wegens psychische klachten voor zijn werkzaamheden bij appellante uitgevallen.
1.3. Met ingang van 10 november 2005 is de arbeidsovereenkomst tussen appellante en de werknemer op verzoek van appellante door de kantonrechter ontbonden.
1.4. Bij besluit van 9 mei 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het toekennen met ingang van 11 april 2006 aan de werknemer van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, ongegrond verklaard.
1.5. Appellante heeft zich zowel in bezwaar als in beroep op het standpunt gesteld dat aan de werknemer ten onrechte een uitkering ingevolge de Wet WIA is toegekend omdat van de zijde van de werknemer sprake is van fraude, in die zin dat hij zijn aandoening sterk zou overdrijven. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante verwezen naar de door haar in bezwaar overgelegde dvd’s, afkomstig van Greenstone Consultancy (verder te noemen: Greenstone), een particulier recherchebureau dat in opdracht van appellante middels observatie heeft onderzocht of de gedragingen van de werknemer tijdens zijn ziekteverzuim in overeenstemming zijn met het ziektebeeld dat de werknemer laat zien.
2. De rechtbank heeft het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische stukken geen aanleiding geven om te oordelen dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van de werknemer onjuist hebben beoordeeld. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts de werknemer heeft onderzocht en informatie heeft opgevraagd bij de behandelend psychiater en dat de bezwaarverzekeringsarts een expertise heeft laten verrichten door psychiater
M. Kazemier. De rechtbank achtte deze door het Uwv gevolgde procedure zorgvuldig en zag in de verklaring van de ter zake deskundige psychiaters geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts. Voorts was de rechtbank van oordeel dat psychiater Kazemier door het Uwv voldoende op de hoogte is gebracht van de aanleiding voor het onderzoek. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de opdracht van de bezwaarverzekeringsarts aan Kazemier. Dat Kazemier niet volledig op de hoogte was van de door appellante overgelegde dvd’s achtte de rechtbank gelet op het voorgaande niet onzorgvuldig. Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts de door appellante overgelegde dvd’s bekeken en deze betrokken bij zijn beoordeling. Hetgeen appellant had gesteld omtrent de strijdigheid met protocollen, achtte de rechtbank onvoldoende om tot de conclusie te komen dat het Uwv heeft gehandeld in strijd met enig (medisch) protocol.
3. In hoger beroep heeft appellante verwezen naar haar in bezwaar en in beroep ingenomen standpunt. Zij heeft de Raad verzocht om de dvd’s van Greenstone ter zitting af te spelen. Nadien heeft appellante een rapport overgelegd van psycholoog
drs. A. Kooreman, gedateerd 28 augustus 2009.
4.1. Alvorens inhoudelijk op het geschil in te gaan overweegt de Raad dat hij het verzoek van appellante om de dvd’s van Greenstone ter zitting af te spelen niet heeft gehonoreerd, omdat het bekijken van de dvd’s naar het oordeel van de Raad niets toevoegt aan de informatie die het dossier bevat. Bij dit oordeel heeft de Raad in de eerste plaats in aanmerking genomen dat Greenstone van haar observaties van de werknemer een gedetailleerd rapport, inclusief foto’s, heeft opgemaakt dat zich in het dossier bevindt. Voorts heeft de Raad in aanmerking genomen dat de dvd’s betrekking hebben op observaties gedaan op 3 en 5 augustus 2005 en 9 september 2005, derhalve ongeveer zeven maanden vóór de in geding zijnde datum van 11 april 2006. En ten derde heeft de Raad meegewogen dat de dvd’s door bezwaarverzekeringsarts M. Kleinjan, zoals blijkt uit haar rapportage van 19 april 2007, zijn bekeken en zodoende door het Uwv zijn meegewogen in de besluitvorming.
4.2. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit is de Raad, evenals de rechtbank en met overneming van de overwegingen van de rechtbank, van oordeel dat deze voldoende zorgvuldig is voorbereid, terwijl voorts geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts dat de werknemer vanwege de ernstige psychiatrische stoornissen (niet blijvend) verkeert in een situatie zonder duurzaam benutbare mogelijkheden. In het in hoger beroep overgelegde rapport van psycholoog Kooreman ziet de Raad evenmin aanleiding om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat Kooreman, anders dan de door het Uwv geraadpleegde psychiater Kazemier, de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, geen medicus is. Voorts heeft Kooreman zijn rapport opgesteld op basis van dossierstudie en heeft hij dus niet, in tegenstelling tot de verzekeringsarts, de behandelend psychiater E.D.H. Oor en psychiater Kazemier, zijn conclusies getrokken op basis van een eigen onderzoek van de werknemer. Niet gesteld noch gebleken is dat een dergelijk onderzoek door Kooreman achterwege is gebleven omdat de werknemer niet bereid zou zijn geweest daaraan zijn medewerking te verlenen. De Raad kan derhalve aan de conclusies van Kooreman niet dat gewicht toekennen dat appellante daaraan gehecht wil zien.
4.3. Naar aanleiding van de ter zitting gehandhaafde grief met betrekking tot de toepassing van het verzekeringsgeneeskundig protocol “overspanning” dan wel het verzekeringsgeneeskundig protocol “depressieve stoornis” overweegt de Raad dat, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen arbeidsongeschiktheidswetten (Stcrt. 2006, 33) van deze protocollen eerst met ingang van 1 juli 2007 gebruik wordt gemaakt. Deze protocollen waren derhalve ten tijde in geding nog niet van toepassing, zodat reeds op die grond een beroep daarop appellante niet kan baten.
4.4. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R. Kruisdijk en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2009.