ECLI:NL:CRVB:2009:BK1431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1552 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake AWBZ-zorgverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 18 december 2007. Verzoeker, die in deze procedure werd vertegenwoordigd door zichzelf, had verzocht om herziening van de uitspraak die betrekking had op de toekenning van zorg onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid heeft aangedragen die aanleiding zou geven tot herziening van de eerdere uitspraak, zoals vereist onder artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker stelde dat de brief van 25 november 2003, die ontbrak in de eerdere uitspraak, cruciaal was voor zijn zaak. De Raad oordeelde echter dat deze brief al eerder was ingediend en dat de eerdere uitspraak niet op een kennelijke vergissing berustte. De Raad bevestigde dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het aanvoeren van nieuwe feiten of omstandigheden. De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om herziening afgewezen, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met J.N.A. Bootsma als rechter en J. Waasdorp als griffier.

Uitspraak

08/1552 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker)
inzake de uitspraak van de Raad van 18 december 2007, 06/960 AWBZ,
in het geding tussen
verzoeker
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 27 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 18 december 2007, 06/960 AWBZ.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 september 2009. Verzoeker is in persoon verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater, werkzaam bij CIZ.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden voor de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift voor de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij de uitspraak van 18 december 2007 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 januari 2006, 05/764 bevestigd. De Raad heeft onder meer daartoe in overweging 4.2.1 overwogen dat uit de door verzoeker overgelegde verklaringen van de revalidatiearts van 23 september 2004 en 4 augustus 2005 weliswaar blijkt dat hij regelmatig moet zwemmen en met zijn beugels moet lopen, maar dat daaruit niet blijkt dat er een medische noodzaak voor bestaat dat verzoeker dit in zijn eigen woning doet en evenmin dat er geen alternatief voor de thuistherapie voorhanden is.
3. Verzoeker heeft in zijn herzieningsverzoek aangevoerd dat de brieven van de revalidatiearts van 25 november 2003 en 4 augustus 2004 (lees: 4 augustus 2005) wel degelijk aantonen dat thuistherapie noodzakelijk is en dat er ook geen acceptabel alternatief voorhanden is. Omdat met name de brief van 25 november 2003 in overweging 4.2.1 van de uitspraak van de Raad ontbreekt, dient de uitspraak naar de mening van verzoeker te worden herzien.
4.1. De Raad stelt vast, en verzoeker heeft dit ter zitting ook bevestigd, dat verzoeker de brief van 25 november 2003 destijds als bijlage IV bij zijn hoger beroepschrift van 7 februari 2006 aan de Raad heeft toegezonden. In de uitspraak van de Raad van 18 december 2007 is sprake van een kennelijke verschrijving. Bedoeld is aan te geven dat uit de door verzoeker overgelegde verklaringen van de revalidatiearts van 25 november 2003 en 4 augustus 2005 niet blijkt dat het zwemmen en lopen met beugels in de eigen woning moet geschieden en evenmin dat er geen alternatief voor de thuistherapie voorhanden is.
4.2. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 3 oktober 2003, LJN AN7982, is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. De Raad is niet gebleken dat namens verzoeker enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, naar voren is gebracht.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen grond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2009.
(get.) J.N.A. Bootsma
(get.) J. Waasdorp
MM